'Een hard dak was voor velen financieel niet haalbaar. Omdat men al heel rijk moest zijn om zich een hard dak te kunnen veroorloven, bleef het verbod op zachte dakbedekkingen aanvankelijk tot de welvarendste stadsdelen beperkt. In het centrum konden aan de bebouwing hogere eisen worden gesteld dan in de randge-bieden. Daar werd een harde dakbedekking verlangd, bestaande uit daktegels of leien. In 1366 werd te Aardenburg bepaald dat men binnen 40 voet van de hoofdstraten geen daken met stro mocht dekken. Hieruit blijkt dat de huizen niet langer waren dan 12 meter en dat de bijgebouwen erachter met stro gedekt mochten zijn. Na grote stadsbranden werd veelal bij de herbouw bepaald dat minstens de voor gevels, maar dikwijls ook de zijgevels van steen dienden te worden gemaakt. 'De breedte van een stenen huis werd bepaald door de erfbreedte, de beschikbare balken en de muurdikte. Deze dikte werd in de oudste keuren op twee steen gesteld, wat overeenkomt met ongeveer 60 centimeters. Aan de buitenkant van de muren moest dan nog een druipstrook van één voet overblijven, zodat het huis van binnen bijna twee meter smaller was dan de erfbreedte. Dit verlies was te beperken door het maken van een goot op de muur achter een borstwering. De osendrop kon dan vervallen. In het tweede hoofdstuk volgen de ontwikkeling van de schouwen en de schoorstenen. Ook wordt de ontwikkeling geschetst van de grote zaalhuizen met zoldervloeren en komen andere verdiepingen, de kelders en de onderverdiepingen van vooral de grote stadshuizen aan bod. Waren de erven waarop gewone huizen waren gebouwd veelal 12 a 18 voet breed, de grote stadshuizen maten meestentijds 24 voet of meer. Bij de erven breder dan 24 voet was men uit bouwkundig opzicht genoodzaakt tot het werken met zware balken, het plaatsen van binnenmuren of het creëren van 2 of meer afzonderlijke tegen elkaar gebouwde bouwlichamen. Goes, Slot Ostende. 'Bij erven die breder waren dan drie roeden, plaatste men de huiskern meestal aan de zijkant van het perceel en liet men de zijkamers uitgroeien tot een dwarse vleugel. Er ontstond dan een winkelhaakvormige plattegrond. In de binnenhoek van de winkelhaak werd vaak een traptoren geplaatst die beide armen kon bedienen. Ook deze zijvleugels konden aan de straatzijde of aan de tuinkant worden gesitueerd. Die aan de straatzijde waren vaak samengesteld uit verschillende vertrekken, zoals bij het huis Ostende te Goes. Het huis Hardinck in Middelburg bezat eenzelfde aanleg. De opzet van deze grote stadshuizen kwam overeen met die van de kastelen. In het hoofdstuk over het houtwerk en vroege huizenbouw komen we een interessante mededeling tegen over het 26

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1997 | | pagina 28