Sch. (Zn.; Bwh.); Z.V.W. (Bks.; Atm.; Sis.); L. v. H. (Lam.); G.; Ofl. (Odt; Azn.). Mogelijk ingevoerd uit Brabant, of tijdens mobilisatie 1914-18. 't óóf(d)gewen(d) de dwarsvore a. weerszijden v. h. bouwland (deel dat overdwars geploegd wordt) Z.V.W. (Bvt.); L.v.Ax.; L.v.H. Zie: gewen(d); 'öódakker, veur 'ööd. Uitdr.Wij zijmme van't 'ööfgewend: wij hebben vijf strepen bij 't kaarten, of vijf caramboles gemaakt b. h. biljarten: Lam. ööp ('oop; 'oap) hoop; stapel, massa voorraad: m.m. Z.eil.; Z.V.W.L.v.Ax.; L.v.H.'üüpe: Wdo.; hoap: G.; Ofl. d'n 'ööp enz. b. h. kaartspel: de stok: m.m. W. (omg. Mdb.; Amd.; Osb.; Dob.; Wkp.); Z.B. (Ndp.; Lwd.; Ha.; Ktg.; Kpl.; Wolf.; Kn.); T.; Sch. (Kwv.; No.; Rns.; Zn.; Bh.); Z.V.W. (Bks.); L.v.Ax.; PL; Wdo.; Ofi. (Mdh.). Zie: bot; duuk. kaerte 1. kaart (brief-, speelkaart enz.): N.B.; T.; Phi.; Sch.-D.; G.; Ofl.; kaort(e): W.; Z. B Z. V. W. en O. Aant.: op W. zeer zware ao-klank. als van bord, ietwat verlengd; 2. aanplakbiljet: W. (Mdb.; Osb.; Kod.; Lrs.; Dob.; Wkp.; Ztl.); Z.V.W. (Bks.); uitdr.: in de kaort(e) zette(n) brieng(n), stae(n) enz.: ten openbare verkoop aankondigen staan: 't uus staed- (staod-) in de kaorte, m.m. a. bov. Iem. z'n keertje lichte; iemand's portemonnee leeghalen: geg. Sch.; alleen bev. Srd. Boven an de kaerte (kaorte) stae(n), stöó, zitte(n), bie: zeer geliefd, in aanzien zijn bij: m.m. T. (Mtd.); G. (Gdr.); Ofl. (Mdh.; Smd.); Da waoide in z'n keartje enz.; dat was net wat hij wenste: m.m. Sch. (Kwv.; Drs.); Z. V. W. (Bks.; Cz.; Bvt.). keutel 1. (als A.N.) kleine, ronde uitwerpselen (v. konijn, schaap): Alg.: 2. v. e. persoon gez., meest verkl. vorm: klein nietig iem. W. (Mdb. e. omg.; Amd.; Osb.; Ok.; Dob.; Mik.); Z.B. (Wolf.; Kpl.; Kb.); T. (Ovm.); Sch. (Bh Z.V.W. (Cz.; Obg.); L. v. Ax. (Ax.); PI.; G.; 'tlsmè 'n keutelde van 'n vintje, mè bange is 'n nie: Mik. Zie: dreuteltje; klöötje: kreukeltje: mie.zeras; opdondertje; opneukertje; pingenut. 3. keutel, flauwe keutel: flauwerik, lafbek: W. (Vs.; Dob.); Z.B. (Ndp.; Lwd.; Ier.; RIL); N.B. (Wsk.); T. (Scherp.; Ovm.); Z.V.W. (Bks.); L.v.Ax.; iem. die langzaam in z'n werk is: geg. d. Ofl. (Ogp.). Zie: drits; flauwzak en (voor treuzelaar) keutelaer. 3. (b. h. kaartspelen: mijnen keutel!: mijn slag: geg. L.v.H. (Lam.). Uitdr.: Ie (IJ) is gauw in z'n (zijnen) keutel gepikt: gauw op de tenen getrapt, lichtgeraakt: m.m. L.v.Ax. (Ax.; Hok.); L.v.H. (Lam.; Gra.; Ksz.). keutjesaevend feestelijke avond na de slachtdag: veroud, doch nog geg. Z.B. (Wmd.; Kb.); N.B. (Col.); T. (Ank; Mtd.); Phi.; Sch.-D.; G. (Odp.); Aant., Ank: op deze feestelijke avond v. d. slachtdag kwamen helpers en familie. Er werd veel gedronken en verse worst gegeten. Dikwijls werd er kaart gespeeld. Ook degenen, die dit zogen, duvelsspil verfoeiden, schaften voor die avond een boek kaarten aan. Bvt. kent de gewoonte van vroeger, niet de naam. 4. kloppen(n) boerenkansspel met 32 kaarten, waarbij elke speler drie kaarten heeft en 3 kaarten extra worden uitgelegd. Van de overgebleven kaarten is de bovenste troef W. (Mdb. en omg.; Osb.; Dob.; Mik; Ztl.; Wkp.); Z B. (Lwd.; Ktk.; Ha.; Hkz.; Kpl.; Wmd.; RIL); T.; Sch. (Zr.; Kwv. No.; Bh.; Zn.; Bwh.); Z.V.W. (Cz.); L.v.Ax.; Wdo.; Nwn.; G.; Ofl. (Mdh.; Ogp.); bijzonderh. geg. d. Gdr. Wie bij de rondvraag kans meent te hebben op 2 slagen, zegt, ik speel (e), doch zegt daarna een tweede ik doe mee of ik kloppe, dan gaat deze voor, enz. Wie echter het apart gelegde hoopje v. 3 kaarten opneemt, moet spelen. Wie twee slagen maakt, wint de inleg. Bij verlies moet hij zijn inleg verdubbelen. De anderen passen weer hun inleg bij. Zie: stekke (n). kodde 3. staart, in 't bz. korte staart (bv. v. e. konijn, haas, varken; ook gecoupeerde staart v. hond, paard): Z.V.W.; L.v.Ax.; 47

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1997 | | pagina 49