neuze(n) 1. vals spelen b. e. (kaart)spel: zeld.; geg. d. W. (GrijAag.); D. (Bns.). Zie: on'eus; onseureszeure(n). d'n oest (oe:st) de oogst, in 't bz. de korenoogst: m.m. Alg.; b. h. kaartspelen: 'IJ 'aol sijnen oest op: strijkt z'n winst op: Lam.; Ie ei s'n oe:st opgedaon: heeft flink verdiend, is binnen: Bks. pachtspel gezelschapsspel m. speelkaarten en dobbelstenen, verwant m. boeren- schroom, veroud., nog geg. d. W. (omg. Mdb.; Osb.; Vre.; Dob.); Z.B. (Kn.; Wmd.); N.B. (Kg.); Z.V.W.; L.v.Ax.; uitspr. pakspel: Bks.; Cz.; Hok. Aant.: omstreeks 1890 in Z.V.W. nog gespeeld op nieuwjaarsavond d. h. gehele gezin, inclusief meiden, knechts (en arbeiders familie): Cz.; de inleg bestond uit keutjes (z. aid.), koperen penningen, bonen, kersenpitten; op oudejaarsavond gespeeld: L.v.Ax.; o.a. gespeeld b. h. vosse soppen eten, na de huisslacht: Dob. Zie: schimmele(n). palle(n) inzetten b. h. kaartspel: alleen geg. d. D. (Nwk.); aid d. twee inzenders bev. Zie: lappe(n). perdoef, psrdoef opeens, pardoes: Z.eil.; Z.V.W. (Gde.; Bvt.; Rtc.): Ie vie:lpsrdoef in de dulldve: BgkIe schoot 't'aesperdoef in de kop: precies Bh.'tschot gieng perdoef af: opeens, onverwachts; Gde.; als term b. h. kaartspel als e. speler pêrdoef gaot is hij gehouden alle slagen te maken, geg. d. Cz. Zie: ploetweg. poterbal feest, waarbij kleine, gepofte aardappelen (poters) in de schil werden gegeten: veroud., nog geg. d. G.; Ofl. Aant.het was een feest voor de lange winteravonden, niet a. e. bepaalde datum gebonden. Omstreeks november begon men erover te denken om poterbal te houden. De gasten (poteretersdeden eerst gezamenlijk een domino- of kaartspel, bij een glaasje: dansen was er niet bij. A. h. eind kwam dan het maal van gepofte of gesmookte poters in e. grote pan of schaal op tafel. Ze waren in spekvet gepoft en werden gegeten met gebakken spek, vaak met zure uitjes of augurken. Men pakte de hete poters met de vingers, sloeg ze op tafel wat uit elkaar, om ze te bekoelen. Bij de burgerij kreeg men bordje en vork. Het feest duurde tot omstreeks middernacht. Als het bekend werd, dat ergens poterbal werd gehouden, was het vanouds gebruik, dat de opgeschoten jongens uit de buurt er op uit gingen om de ketel (pan) mit poters uit het achterhuis of schuurtje te gappen en leeg te eten. De lege pan werd dan voor de deur gezet of aan de klink gehangen, soms met bedankje en commentaar: aldus geg. d. Mdh.; Smd. Liedje van de potereters, b. h. naar huis gaan gezongen: 't Is poterbal bie Salla, bie Salla, bie Salla, II 't Is poterbal bie Salla, bie Salla, is het bal. Hadiejee, jee, jee, hadiejol: Mdh.; Smd.; Ntg. Verg.: pofpetatjes; smokertjes. ruite(n)s benaming van de ruiten i. h. kaartspel, zie bij rute. rute, ruut ruit, ook ruut: Kwd.; de dubbele mv. vorm komt ook voor bij de andere kaarten: Rutens, 'artens, klaovers, schoppensvaak verwaarlozing van n: rutes enz.; nst. dialectvorm ook ruite(n)s zeer gebruikelijk. schêêa(n) 1. scheiden, onderscheiden: L.v. H.; Wdo.; 5. Hierbij ook: de kaarten schééle (n)l, zie dit wrd. schêêlc(n) 1. (de kaarten): schudden: G.; Ofl. snokke(n) rukken: Alg.; Aant. geen geregelde verdiensten: b. h. kaarten: Njoos.; Mtd.: Ax.; b. h. knikkeren: Kpl.; bij speculatie: Njoos.; Ie snokter wêêr-an: wint weer flink: Ok.; Ie snok se no, ga(l): hetz.: Ax. I. steke(n) prikken, steken: Alg., 3. als speelterm: steke(n): dobbelen met kaarten: G. (Gdr.): Ofl. (Ogp.); in de vorm stekken: geg. d. Nwn. Aant. omg. Mdb.: de kaorten steke(n): knoeien b. h. schudden, zodat men zelf een gunstig spel krijgt. Bij het zg. op schreef doe:8(n) ofschuve(n) (z. 49

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1997 | | pagina 51