bracht. Algemeen wordt aangenomen dat
zijn komische boeken en novellen werden
gepubliceerd onder zijn schuilnaam en het
ernstiger werk onder eigen naam. In veel
gevallen lijkt die theorie op te gaan. maar
zeker niet in alle. Zo verscheen in 1913 het
verhaal 'De genadeslag' van F. de Sinclair,
maar slechts één jaar later, in 1914, het
hiervoor genoemde 'Mijnheer de Rector'
van A.H. van der Feen.3 Beide verhalen zijn
zeer tragisch, hoewel het tragische
misschien verhuld wordt door een nuchtere,
afstandelijke stijl.
Het humoristische werk van deze auteur
heeft meestal een triestige achtergrond, het
ernstige werk is zeker niet ontbloot van
humor, wat het erg moeilijk maakt vast te
stellen waarom soms onder pseudoniem,
soms onder eigen naam werd gepubliceerd.
Het werk
Het is niet te doen in een beknopt artikel een
volledige bibliografie van de auteur te
geven. Er zijn namelijk meer dan zestig
romans van hem verschenen, en meer dan
honderd verhalen en artikelen. Vóór de
Tweede Wereldoorlog was Van der Feen
één van onze meest gelezen schrijvers, al
betreft het dan voornamelijk het werk dat
onder pseudoniem uitkwam. Veel romans
haalden verscheidene drukken in korte tijd:
in 1911 bijvoorbeeld werd Om Papa's
principe uitgegeven, waarvan in datzelfde
jaar reeds een tweede en derde druk
verschenen.
Van der Feen kwam in 1896 via Justus van
Maurik in contact met hoofdredacteur De
Koo van de Groene Amsterdammer
waarvoor hij feuilletons ging schrijven.
Spoedig begon hij - onder pseudoniem - met
romans, zoals De Krach van Renswoud
(1905); De griffier van Peewijk (1910); Om
Papa's principe (1911); Baron Selderie
(1912); Het loon der braven (1915).
Uit deze vrij willekeurige greep uit zijn
romans onder pseudoniem, blijkt weer dat
de grens tussen Van der Feen en De Sinclair
moeilijk te trekken is: De Krach van
Renswoud bevat weliswaar geestige
3