passages, maar is toch een intriest verhaal,
en Het loon der braven is zeker ernstig
werk.
Romans onder eigen naam zijn: De idealist
(1926); Herfstleugen (1927) en De zieke
(1931). Van der Feen schreef ook enkele
toneelstukken. Alleen Haar grote dag werd
in 1912 opgevoerd door een
beroepsgezelschap, 'Het Nederlandsch
Tooneel', met mevrouw Mann-Bouwmeester
en Ko van Dijk. Later werd het nogmaals op
het repertoire genomen door 'Het
Schouwtoneel'. Een aantal gedichten
verscheen in Groot Nederland en De Nieuwe
Gids. De auteur heeft daar zeker geen
bekendheid mee verworven, net zo min als
met de detective-verhalen die hij in de
dertiger jaren begon te schrijven.
Eigenlijk heeft hij weinig genres
overgeslagen: in 1912 verscheen er een
humoristisch jongensboek, De wandelende
driekleur, dat drie drukken beleefde, en in
1948 kwam er zelfs een science-
fictionroman uit: Uraniapolis.
Het lijkt me dat de vele korte verhalen, ook
wel gebundeld uitgegeven, verreweg het
beste werk van A.H. van der Feen zijn.
Naast al deze literaire arbeid schreef hij
studies van beschouwende aard, zoals 'Over
het Godsbegrip', 'Over kunst en
onsterfelijkheid', 'Hoe een roman tot stand
komt' en 'De angst voor het komische'.4
In de Groene Amsterdammer van 19 februari
1927 is het verschijnen van een nieuw
maandblad aangekondigd: Favorietonder
leiding van F. de Sinclair.
Behalve literatuur zullen onderwerpen als
dammen, schaken, toneel, automobilisme,
radio en 'alles waarvoor in den
tegenwoordigen tijd belangstelling bestaat
behandeld worden.
Ook als redacteur heeft De Sinclair dus een
rol gespeeld. Het tijdschrift bleef zes jaar
bestaan.
Na zijn pensionering ging hij nog artikelen
op zijn vakgebied schrijven, waar we hier
niet op ingaan.
Totstandkoming van de romans
In 1943 schreef Van der Feen een artikel
met de titel 'Hoe een roman tot stand komt'
waarvan hij zelf zegt dat die titel eigenlijk
niet deugt omdat hij alleen kan vertellen hoe
bij hemzelf een werk ontstaat.5 Allereerst
moet een schrijver een behoorlijk
ontwikkeld taal-en stijlgevoel hebben en een
flinke dosis fantasie. In de tweede plaats is
algemene ontwikkeling, inzicht in de
psychologie van de verhaalfiguren en wat
levenservaring belangrijk. Toch vindt hij de
laatstgenoemde voorwaarden veel minder
noodzakelijk dan de eerste. Beschik je
inderdaad over taal-en stijlgevoel en heb je
een vruchtbare fantasie, dan begint het pas.
Je wordt alleen schrijver met heel veel
oefenen! Bij dat oefenen vindt Van der Feen
ook het bestuderen van goede literatoren
nodig, waartoe hij in ons land Multatuli,
Busken Huet en Hildebrand rekent.
Na deze raadgevingen beschrijft hij hoe het
idee voor een verhaal bij hemzelf altijd
ontspringt in het onderbewuste en dat hij er
geen enkele invloed op kan uitoefenen zo'n
idee bewust naar boven te halen. Op de
vreemdste ogenblikken kan het gestalte
krijgen, waarna de techniek van het
schrijven in werking gezet wordt.
Het lanceren van sleutelfiguren vindt Van
der Feen verwerpelijk. Hij stelt dat zelfs op
één lijn met het minderwaardige chanteren.
Plaats- of interieurbeschrijvingen zijn
natuurlijk wel soms aan de werkelijkheid
ontleend, zijn personen echter nooit!
Hij besluit zijn artikel met de verzuchting
dat de meeste schrijvers vergeten zijn 'eer
er langs hen twee geslachten zijn
verstorven', maar voegt daaraan toe: 'Dat
belet gelukkig niet, dat door mijn heele
leven de vreugde om te schrijven ging en
gaat als een immer klinkend lied!
De angst voor het komische
In zijn artikel De angst voor het komische
wil Van der Feen antwoord geven op de
vraag waarom de hedendaagse kunst bang is
voor de lach.6 Ten eerste geeft hij de schuld
4