victoria kreeg het formeel op haar zenuwen, hinnikte, steigerde, gaf een trap tegen het rijtuig, rukte, trok zijn tuig los, schudde zich en vloog dan met de leidsels achter zich aan in gestrekten draf, langs 't bordes, naar huis; de ezelin Tine tenslotte, was evenals haar tentwagen ondersteboven gevallen; ze lag met haar vier pooten in de lucht en balkte, balkte, dat de ramen van het kasteel Olmhoven er van rinkelden. Als Graaf van Tienen en de heer Knol een keer met elkaar in aanraking komen, zegt de eerste tegen Knol: 'We hebben, ieder voor zich iets, wat ons voor altijd gescheiden houdt, U, uw plebejerschap en ik, mijn aristocratie. Die afstand wordt zelden overbrugd in de boeken van De Sinclair. In De ridder Knol herroept Graaf Van Tienen echter wel zijn uitspraak op de laatste bladzijde, althans gedeeltelijk, want hij zegt dan: 'Toen ik dat zei, verloor ik uit het oog, dat er ook een aristocratie, althans een adel bestaat, die niet steunt op familiewapens of oorkonden, doch die zetelt in het hart zelf. Zoals we in veel verhalen zien, probeert Van der Feen zowel de positieve als de negatieve kanten van adeldom, aristocratie, hogere en lagere burgerklassen te belichten. Toch krijg ik de indruk dat hij zich bewust is van het feit dat hij zich meer 'thuisvoelt' bij aristocraten en notabelen dan bij de gewone man, en dat hij over die eerste groepen ook gemakkelijker schrijft. Het 'noblesse oblige', veelal gehuldigd in zijn werk, zal door hem zeker van harte worden onderschreven. Van der Feen en Zeeuws-Vlaanderen August Herman van der Feen woonde en werkte van 1909 tot 1921 in Sas van Gent. Hij was in die tijd al opgeklommen tot ontvanger der directe belastingen. Volgens de verhalen had de schrijver altijd een notitieboekje bij zich om aardige voor vallen of bijzondere dialectuitdrukkingen te verzamelen. Ze maken inderdaad de boeken en verhalen levendig, maar op het dialect is nogal wat aan te merken, zoals de lezers van Nehalennia zelf kunnen constateren in de straks volgende geciteerde fragmenten. In deze periode schreef hij ook onder eigen naam, maar de boeken en verhalen die zich in Zeeuws-Vlaanderen afspelen verschenen onder pseudoniem. Twee veel gelezen romans zijn De griffier van Peewijk uit 1910 en Mijn tante uit Aardenburg uit 1931. In De Griffier van Peewijk - met welke plaats Sas van Gent is bedoeld - probeert elke notabele de nieuwe griffier te strikken als huwelijkspartner voor één der dochters. Op bezoek bij de familie Gort - vader is een zeer rijke fabrikant, die dan ook afgeschilderd wordt als iemand met toch niet de 'echte aristocratische beschaving' - lezen we het volgende: 'och maar, kijk u es hier. Mevrouw Resius (de doktersvrouwis van zèèr eenvoudige familie. Hier Gort herinnert zich nog, dat haar vader bij de 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1997 | | pagina 9