Ienkele: Met een platte steen of blokje
gooide je in een hokje. Daar mocht je dan
niet in komen. Op de nummers 3 en 4, 8 en
9 mocht je op beide voeten staan.
Bij fout springen wasje af. Jammer genoeg
ben ik het een en ander vergeten.
Knikkere: Met de knikkers in de hand op
een kuutje mikken {pompen
Je ging bij het kuutje met bijv. twee of vier
knikkers staan en riep: Tweeèviere'. Een
ander kind legde er dan twee of vier bij en
dan gooide je ze richting kuiltje. Een
oneven aantal (onpaerig) buiten het kuutje
was gewonnen; een even aantal (paerig)
buiten het kuiltje of alle knikkers erin,
betekende: verloren. Natuurlijk kon je per
keer ook meer knikkers op het spel zetten:
'Achte, zestiene of nog mêêr'.
Je had vooral lemen knikkers (telden voor
één); veel minder bonkels (steen), die voor
vier telden en Amerikaentjes (gekleurde,
glazen knikkers), die acht waard waren.
Er waren ook nog grotere knikkers, met een
hogere waarde. Die werden voornamelijk
gebruikt bij het kuutje schiete, meer voor
jongens: met de nagel (wijsvinger of duim)
richting kute richten. Daar weet ik nu geen
spelregels meer van.
Tikkertje: de tikker probeert iemand te
tikken. Als je kruus (vrijplaats) had, kon je
niet getikt worden. Vaak telde tikken op
onbedekte huid niet: blööt slae dóód.
Touwtje sprienge: een lang touw werd door
twee meisjes gedraaid en wij sprongen van
rechts in, sprongen door de bocht en
kwamen er links uit. Je had ook
touwspringspelletjes, waarbij je langere tijd
in de bocht moest blijven. Dan werd er een
springversje bij gezongen. Als je fout
sprong, moest je draaien. Ook twee
kinderen konden samen springen: één het
touw draaiend en dan samen huppen.
Wegkrupertje: iemand ging bij het buut
(aftikmuur) staan en mocht niet kijken,
waar iedereen zich verstopte. Hij of zij
telde tot bijv. 20 en begon dan te zoeken. Ik
herinner me, dat het hele dorpsplein (de
school stond toentertijd aan de kerk vast),
speelterrein was. Je kon wegkruipen achter
een steunbeer van de kerk, achter een
boom, onder de muziektent, in de struiken
erom heen, achter de dorpspomp en in het
hoge gras en tussen de gerstehalmen. Er
werd maar één keer per jaar gemaaid!
Als je de kans schoon zag, rende je naar de
vrijplaats om af te tikken, vóórdatje gezien
werd.
Wanneer bij verstoppertje sommige
kinderen al vrij waren, en de zoeker nog
probeerde andere kinderen op te sporen,
werd er door vrije kinderen wel geroepen:
Bluufzitte wae je zit, in verroer je nie.
Aan de spelletjes ging oftaalle vooraf.
Iet, wiet, waai weg of Iene, miene mutte
enz.
Er waren perioden voor die gezamenlijke
spelletjes. Hoe die werden vastgesteld, is
me niet duidelijk. (Zie in dit nummer Koten, een
jongensspel uit vroeger tijd)
Jongens vliegerden ook wel, met door
henzelf of hun vader getimmerde vliegers.
Verder herinner ik me nog 'oepele: met een
stokje achter een ijzeren wiel aan lopen.
Ik had ook een paar houten stelten, samen
met m'n broer. Met deze dingen kon je je
alleen vermaken.
Voor slecht weer hadden we een prikke. In
22