15. garbeleren, gerbeleuren: controleren. Niet bevestigd. Naae aanleiding hiervan opgegeven: naetrokke (Hrh) naelöpe (Wde, Dsr, Po) garbeleur controleur voor de peeën (Clp). 16. gaeltje: puistje. Bevestigd voor Osb (galletje) Ovm. Ander woord: pikkeltje (Dob, Kod) galbultje (Ks) zwjerken (Cg). Algemeen genoemd puusje. 17. flarzen: flarden. Bevestigd voor Ha, Lam, Odp. Ander woord flinters (Osb) fléren (Hkz) flarren (Hkz, Kpl, Ks, Ow) fleuken (Tnz) flenters (Wtk) riepen (Cg). Voor Dob en Kn genoemd flarden van mist mistvlagen. 18. schrollen: misprijzen. Niet bevestigd. 19. een pinspenning: een vrek. Ander woord een erge mieter (Osb) centebieter (Ok, Grp, Po) die is pening zestien (Bsl, Dsr) 'n pinnige vent (Hrh) krente (Hkz) schuufelduumpje (Kpl) n dinnen, 'n ergen (Ktg, Wde) centezak Ier). 20. karig en sparig: zuinig. Als uitdrukking niet bevestigd. Andere woorden schraevelig (Kod) dinne (Ha, Wde, Ier) dunnekes (Cg). 21. gaatenteele: vergiet. Niet bevestigd. Algemeen genoemd stremien. 22. lancken: lendenen, evestigd voor Dob, Kod, Osb, Ok, Bsl, Po, Svn, Zdp. Verder algemeen lênnen opgegeven. 23. schalbyter: tor. Bevestigd voor Dob, Kod, Ha, Bsl, Grp, Hrh, Hkz, Kpl, Ktg, Nss, Kn, Wmd, Ier, Ks, Dsr, Nwk, Anl, Ovm, Po, Svn, Tin, Gde, Nvl, Tnz, Wtk, Hd, Kz, Odp schaljebieterAndere betekenis: venijnig en wrang mens (Osb). 24. 't gespan: paard en wagen. Bevestigd voor Hrh, Kn, Wde, Ks, Dsr, Anl, Ovm, Hd, Lam. Ander woord: gerij (Dob, Dsr) 't getuig (Cg). Naar aanleiding hiervan algemeen genoemd 'n span paerden. Naar aanleiding hiervan genoemd de inspan: het roerend goed. 25. frenesie: bedwang. Niet bevestigd. 26. ligger en looper: onderste en bovenste molensteen. Bevestigd voor Kod, Osb, Ok, Bsl, Hrh. Ktg, Odl, Kn, Wmd, Ks, Dsr, Svn, Gde, Wtk, Hd. In het molenaarsvak is de term nog gebruikelijk. 27. pyncken: een steelse blik toewerpen pienkebevestigd voor Bgk, Osb (ook pienkele) Ha, Bsl, Hkz, Odl, Wde, Nwk, Wmd, Ier, Ks, Clp, Dsr, Po, Scherp, Svn, Tin, Gde, Nvl, Tnz, Wtk, Zdp. Ander woord: pienkere met de ogen knipperen (Dob, Kod, Ha) loenke (Ier) Verwante betekenis: knipogen (Grp, Hrh, Ktg, Nss, Kn, Anl, Hd, Lam). Te Dreischor was volgens inzending Dsr in de jaren twintig een wagenmaker die steeds met de ogen knipperde en daardoor de bijnaam Kees Pienkel verwierf. Uitdrukking: ie pienkt 'r nae (Ovm) Ander woord steeliengs kieke (Svn) pienkooge (Tin). Voor Voorne-Putten opgegeven: het was halfdonker geworden, ze was een zwarte sok aan het stoppen en legde het neer. Zij zei 'k mot toch zoë pinke". Ze kon het haast niet meer zien. 28. vleysteerten: strelen. Bevestigd voor Ks. Algemeen genoemd aoie. Ander woord flêre, flêême (Hrh). Voor Gde opgegeven lópen sleepsterten: avances maken, afgeleid van het sleepsterten van duiven. 29. kipsel: legsel. Bevestigd voor Hrh, Ks, Gde, Lam. Voor Hd genoemd het Vlaamse kippen of uutkippen: het uitkomen van eieren. 30. aerdelingen: bewoners van deze aarde. Bevestigd voor Ks, Dsr (aerdlingen) 31. lange rack: lange duur. Bevestig voor Hkz das 'n lange rek) Ovm, Po, Kz ('n lange ruk). Verwante combinatie: lange trok (Hrh). Naar aanleiding hiervan opgegeven: 'n Bathse reize (Kpl). 32. bezeffelyk: van doordrongen Niet bevestigd. 33. verwellen: verzinken. Bevestigd voor Po. 34. piloot: loods. Bevstigd voor Ks, Svn, Nvl. 35. toetse: aanraking. Bevestigd voor Ks met als variant tetse. 36. het bommelen van een hommel: het zoemen van een hommel. Bevestigd voor Ks. Ander woord: roenke (Hrh). Voor hommel ook genoemd rdóver (Ha, Kn). 37. kijte: viskuit. Algemeen bevestigd als kiet, kiete, kieter. Kz geeft voor hom: de melker. 38. vlughhe: vlucht (van vogels). Voor Kn gemeld dat vlucht alleen gebruikelijk is voor ganzen: een vlucht ganzen. Bij meeuwen spreekt men van een zwerm. 39. heytstering van de tijd: voortgaan van de tijd. Niet bevestigd. 40. drift: drijfzand. Bevestigd voor Ha, Wmd, Ks, Gde, Lam. Ander woord: kwielzand (Ok, Ha, Hrh, Kn) driftzand (Kn) rulzand bevestigd voor Hkz, Wde. 35

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1998 | | pagina 37