woonden en werkten hier. Na Haarlem werd Middelburg omstreeks 1600 zelfs het belangrijkste centrum van stillevenschilderkunst in de Noordelijke Nederlanden. Deze tweede Middelburgse Gouden Eeuw (de eerste valt in de Late Middeleeuwen) duurde van ca. 1590-1672. Stijging en daling Nog altijd is Middelburg rijk aan monumentale gebouwen uit die tijd. Want hoewel het stratenpa- troon van de stad nog grotendeels middeleeuws is en het uiterlijk van veel gebouwen achttiende- eeuws, stamt de kern van veel woonhuizen in de binnenstad uit de 16de/17de eeuw (soms zelfs nog uit een eerdere periode). Opvallend is dat veel huizen in Middelburg tamelijk groot zijn. zeker in vergelijking met andere Zeeuwse steden als Veere, Zierikzee en Goes. Ze hebben vaak tenminste twee verdiepingen. Er kunnen dus heel wat mensen gewoond hebben. Na een aanvankelijk sterke stijging van de bevolking (een verdriedubbeling ten opzichte van 1576 moet zeker niet uitgesloten worden geacht) groeide de bevolking geleidelijk door naar een hoogte punt van zo'n 30.000 omstreeks 1660. Het kunnen er best iets minder geweest zijn (wellicht zo'n 28.000 B 29.000), maar naar mijn inschatting toch niet veel minder. Zo veel als Briels in zijn Zuid-Nederlandse immigratie schatte (40.000) zullen er echter nooit geweest zijn. Later heeft hij dit overigens wat genuanceerd. Daarna daalde het aantal inwoners weer langzaam. Het getal van 25.000 voor 1739 (genoemd in de Tegenwoordige Staat van Zeelandlijkt me wat te hoog. Er is al eerder aan dit cijfer getwijfeld (bij voorbeeld door Coronel in zijn Middelburg voorheen en thans). Pas eind achttiende eeuw maakt de bevolkingscurve van Middelburg een scherpe bocht naar beneden. Er zou uiteraard nog veel meer over deze interessante en ingewikkelde materie zijn op te merken. Bijvoorbeeld over de - elkaar tegensprekende - schattingen die Laurens Pieter van de Spiegel eind achttiende eeuw maakte. Schattingen die betrekking hebben op de 'slechte periode' van Middelburg en mede daardoor niet op een eerdere periode getransponeerd kunnen worden. Ik wil het echter hier bij laten. Conclusie In de eerste plaats heeft Peter Priester naar mijn smaak G.A. Fokker ten onrechte van 'een foutieve interpretatie van onbetrouwbaar bronnenmateriaal' beschuldigd. Zelfheeft hij het begrip stadsam- bachten fout geïnterpreteerd. Helaas zijn Fokkers bronnen niet meer te controleren. Wellicht zou bestudering van de begraafboeken, die in afschrift wel bewaard zijn gebleven, hier uitkomst kun nen bieden, mits de mortaliteit op het totale bevolkingsaantal berekend kan worden. In de tweede plaats heeft Priester mijns inziens zonder gegronde redenen te lage multiplicators gehanteerd om het aantal bewoners per huis te berekenen. We houden het dus voorlopig maar op zo'n 30.000 inwoners te Middelburg omstreeks het midden van de Gouden Eeuw. Literatuur Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 5 (Haarlem 1980). J. Briels, De Zuidnederlandse immigratie 1572-1630 (Haarlem 1978). J. Briels, Zuid-Nederlanders in de Republiek 1572-1630 (Sint Niklaas 1985). S. Coronel Sr., Middelburg voorheen en thans (Middelburg 1859). M. Faro, De Zuidnederlandse immigratie in Middelburg tussen 1574 en 1621 (onuitgegeven scriptie, Tilburg 1978). G.A. Fokker, Iets over de bevolking van Middelburg vóór 1795 (Middelburg 1875). H.M. Kesteloo, De stadsrekeningen van Middelburg 1550-1600 (Middelburg 1891). Peter Priester, Geschiedenis van de Zeeuwse landbouw circa 1600-1910 ('t Goy-Houten 1998). 'Quoyez Vanden hondersten Penn. Vande huysen ende Erfven Binnen Middelburch Vanden Jaere LXXVItich', in: Verslagen door Burgemeester en Wethouders van Middelburg aan den Gemeenteraad1902-1903. 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1999 | | pagina 23