geplaatst. Het is overigens opvallend dat er een duidelijk afname van de bordeelprostitutie te
bespeuren valt in de jaren zestig en zeventig van de negentiende eeuw. Dat is juist de periode waar
in het reglementeringsstelsel zijn grootste verbreiding kende. Er was was wel een toename van
ongeregistreerde, dus illegale, prostitutie. Het lijkt er op dat er een correlatie is tussen de afname
van armoede en geregistreerde prostitutie (vergelijk Gouda, p. 92).
Grote prostitutiebestrijders waren de plattelandsdominee O.G. Heldring en de predikant H. Pierson.
Door hun toedoen en door instellingen als bijvoorbeeld de Middemachtzendingsvereeniging kwa
men opnieuw bordeelverboden tot stand. In 1911 verdwenen zo de officieel erkende en van over-
heidwege gecontroleerde bordelen uit ons land.
Middelburg was in 1903 tot een verbod overgegaan. Over de effecten daarvan liepen de meningen
trouwens uiteen. 'Het christelijk-historisch raadslid W.J.J. Koole was er opgetogen over. Niet dat
er geen verdachte adressen meer waren: het bierhuis van C. Trappmann, de theetuin van C.P. de
Witte, het woonhuis van de weduwe H. de Fluiter, geboren Sturm, en 'Mooi Elsje' op de
Sleperssingel, met haar chique kleren, die vertrouwde hij ook niet.' (p. 265).
Bossenbroek en Kompagnie hebben met Het mysterie van de verdwenen bordelen een interessant
sociaal-historisch werk geschreven, waarin ook Zeeuwse steden (met name Goes, Middelburg en
Vlissingen) behandeld worden. De auteurs voeren een vlotte pen. die helaas - naar mijn smaak -
nogal eens uit de bocht vliegt. Het boek is namelijk wel erg 'popi' geschreven.'Met name de laat
ste bladzijden doen afbreuk aan het geheel: 'Maar wie heeft het nou gedaan? Toch niet de butler,
hè?' (p. 304).
Peter Sijnke
Gesignaleerd
Jaarverslag van de Werkgroep Stadsarcheologie Middelburg over 1997 (Gemeente Middelburg,
WSM, najaar 1998).
32