Dsr.: op bootram mee brune suker.
Rns.: kruudkoek.
Zr. op rijst
Otl.: soms op de boterham.
Bks.: pap, wafel, pannenkoeken, kèremelk, waofels.
Cz.: pannenkoeken, paptaorten, pap, kèremelkwaofels.
Gde.: kamemelkse pap.
Nvt.: pannenkoeken, wafels, klakkersyoghurt, kamemelkse pap.
Stks.: pannenkoeken, ovenkoekenkamemelkse pap, wafels, op de boterham.
Ax.: yoghurt, pannenkoeken, vroeger op witte bonen.
Nz.: op je brood, liefst mee reuzel besmèèrd.
Zsg.: riest, brune bónen.
Klz.: jêrebezen, wêêksels, kjêremelk schrijft Ed Steijns.
Kw.: rijstepap, vlaai, zoete appeltjes.
Ovg.: rijstepap, rijstebrij, aardbeien, kamemelkse pap.
Dl.: yoghurt.
Md.: rijstebrij, kamemelkse pap, appelchutney.
Odp.: pap, sinterklaosies, bakke.
Ogp.: pap.
Ai, ai, en dan komt de witte suiker.
Dob.: koffie, thee.
Bgk.: pannenkoek, yoghurt.
Kod.: zoete appeltjes.
Hdk.: pannenkoeken.
Bsl.: koffie, thee, gebak.
Dw.: pannenkoeken.
Gpol.: oliebollen, wafels, gebak.
Ha.: boterhammen, aardbeien, bessen.
Kn.: pap, errebezen, rooie beiers.
Hkz.: aardbeienen.
Hrh.: witte basterd op aardbeien.
Ier.: aardbeien, oliebollen, havermout pap.
Kn.: thee, brandewijnjenever, aardbeien, gebakken eieren (Zeeuws-Vlaams).
kpl.: beschuit.
Wolf.: brood, koffie.
Ovz.; baster op aardbeien.
Schr. Aardbeien.
Wde.: wafels.
Ks.: pannenkoeken, wafels.
Anl.: aerebezems, oliebollen, pannenkoeken, riestepap, 'aeverhutse pap.
Scherp.: rabarber, bessensap, appeltaart, gebak
Svn.: gesmeerde beschuut: zoachte suker; koffie, thee, pap: 'arde suker; bróódsuker: koffie, thee,
pannenkoeken, oliekoeke(n) verklapt ons de heer A. J. Smits uit Stavenisse.
Phi.: aardbeien.
Bwh.: pap, brood.
Rns.: gebak, aardbeien, jam of chutney, kookperen, appelmoes.
Zr.: pannenkoeken.
50