in Zeeland dient in te nemen en de wijze waarop het onderzoek daarnaar moet geschieden. Zijn aandeel in dit alles was vooral de zorg voor een heldere en open discussie. Aandachtig luisterend keerde hij steeds terug naar de uitgangspunten. In 1990 was hij medeoprichter van de Stichting De Zeeuwse Taele, die tot taak heeft om, in nauwe samenwerking met de vereniging, het Supplement op het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten te realiseren. In 1996 werd hij voorzitter van de in dat jaar opgerichte Wetenschappelijke Commissie, die de vragenlijsten opstelt, evalueert en publiceert. Hein was zeker geen afstandelijk bestuurder, maar droeg zijn steentje bij aan de publicaties en acti viteiten van de vereniging. Hij was een van de samenstellers van het in 1979 verschenen boek Kinderversjes en volksliederen uit Zeeland. Met plezier werkte hij aan de inventarisatie van het ver enigingsarchief. Hij nam ook zijn deel in het dialectonderzoek: de zeventiende-eeuwse woorden uit Johan de Brunes werk en de magistraatsnotulen. Het onderzoek naar spotnamen en bijnamen lever de de nodige humoristische aspecten op. In Nehalennia deed hij verslag van de resultaten. Door zijn grote kennis van historische teksten wist hij telkens weer verrassende ontdekkingen te doen en andere verbindingen in het oude materiaal te leggen, waaruit later dan nieuwe publicaties zouden volgen. Hij maakte daarover vele aantekeningen die helaas niet meer door hem zouden worden uit gewerkt. Hein Kluiver was een bijzonder mens: bevlogen, hard werkend en bescheiden, verlegen bijna, stond liever niet dan wel op de voorgrond. Hij gaf eigenlijk leiding door geen leiding te geven, door een voorbeeld te zijn, door te doen, door te inspireren. Hij had visie, wist wat hij wilde. Hij was nauw gezet en kritisch, ook ten aanzien van zichzelf. Zijn veelzijdigheid en deskundigheid waren buiten gewoon, zonder dat hij zich daarop liet voorstaan. Hein was een echte 'bronnenhistoricus'. Zijn kennis van archieven, in binnen- en buitenland, was groot. Vooral de zestiende en zeventiende eeuw was zijn domein. Niet alleen op het gebied van de geschiedenis, ook op dat van de kunstgeschiede nis, muziek, architectuur en taalkunde was hij thuis. Een grote hoeveelheid publicaties geeft daar blijk van. Hij heeft veel gedaan voor de cultuurhistorie van Zeeland. En hij had nog zoveel meer willen doen. Over de Middelburgse abdij bijvoorbeeld had hij al zoveel verzameld, dat een bijzon dere publicatie in de pen zat. Ook met zijn handen was hij heel begaafd, vaardig in het restaureren van oude meubels, muziek instrumenten en uurwerken, maar ook bijvoorbeeld in het maken van panelen voor tijdelijke ten toonstellingen van de Zelandia Illustrata. Hij was vijf jaar secretaris van de Stichting Huize 's-Hertogenbosch en hij heeft voor het onderzoek naar en behoud en restauratie van dit historische pand menig vrij uur gegeven. In zijn eigen huis in Middelburg, dat eigenlijk een half museum was, was hij omringd door hetgeen hem dierbaar was, waaronder tal van oude muziekinstrumenten en bijzondere meubelstukken, een zeer groot aantal boeken en stapels aantekeningen. Heins werklust kwam vanuit een bepaalde gedrevenheid, vanuit zijn hart. Hij deed de dingen omdat hij erin geloofde, het goed vond, het nodig achtte, niet om wat anderen er misschien van zouden zeggen of denken, noch voor eigen roem of gewin. Bedachtzaam als hij altijd was, stelde hij zich niet snel open, kwam soms zelfs wat eigenaardig over, maar hij was toegewijd, bezielend en vast houdend. Dat leidde er toe dat hij wel eens te veel op zich nam en dat het niet altijd even gemak kelijk was met hem samen te werken. Hij kon moeilijk zaken die hij belangrijk vond, geheel aan anderen overlaten. Hij was echter ook bereid de gewone beslommeringen op zich te nemen, die anderen liever meden. Zijn enorme, belangeloze inzet kwam voort uit een oprechte overtuiging. De recente bestuurscrisis in het Genootschap trok hij zich erg aan, niet zozeer omdat zijn eigen persoon werd aangesproken, maar veeleer omdat hetgeen hij goed achtte, in zijn ogen verloren dreigde te gaan. Behalve een voortreffelijk wetenschapper was Hein een beminnelijk mens, een goede vriend. Hij was hartelijk en genereus. Hij kon genieten van kleine dingen, gezelligheid, lekker eten. Hij had 4

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1999 | | pagina 8