van onder andere de Kousteensedijk in Middelburg (opgraving 1992), het huis 'In den Struys' te
Veere (opgraving 1994) en het Verdronken Land van Zuid-Beveland komen aan bod, waarbij onder
meer gebruik is gemaakt van in Zeeuwe archeologische kring bekende publicaties als Schatten uit
de Schelde (1987), Geld uit de belt (1994) en Vondsten in Veere (1996).
Ik beperk mij - ter illustratie - tot één soort speelgoed uit Kinder delijt waarvan ook Zeeuwse vond
sten bekend zijn, namelijk het 'stokpopje' (blz. 118-119; cat. B135, blz. 395) van aardewerk (er zijn
er ook van metaal). Speelpoppen van klei kennen we al uit de Griekse oudheid; ze werden door spe
ciale poppenmakers voor de markt vervaardigd, waren aan de buitenkant mooi beschilderd, maar
zeer breekbaar (blz. 20-21). De Nederlandse vondsten van stokpopjes uit de vijftiende en zestiende
eeuw betreffen de (holle) hoofdjes van
gebakken klei. Deze zijn 5 tot 6 cm hoog,
hebben van onderen een taps toelopend
gat voor het stokje en zijn aan de boven
kant soms voorzien van een separaat
gaatje, waar met een los stokje of pinne
tje een hoofddekseltje kon worden
bevestigd. Sommige kopjes hebben een
bijbehorend stuk torso dat met het hoofd
één geheel vormt en voorzien kan zijn
van grof aangeduide borsten. Op het
stokje van de pop of het bovendeel van
het torso werd een kleedje van stof vast
gemaakt. De kopjes werden in serie
gemaakt en er konden verschillende
(mannelijke en vrouwelijke) poppen mee
worden samengesteld; volgens Willem-
sen zijn het waarschijnlijk poppenkastpopjes. Bij enkele exemplaren zijn lichte verfsporen aange
troffen. Behalve de losse kleding hadden de popjes mogelijk aan de kleding bevestigde (houten?)
handjes of voetjes. De kopjes zijn afkomstig uit Antwerpen (o.a. de Schelde), de Dijle bij Mechelen,
Westenschouwen, kasteel Eindhoven, het slot Aldegonde te West-Souburg en mogelijk Delft. De
popjes zijn waarschijnlijk geproduceerd in of bij Antwerpen, concludeert Willemsen op grond van
typologische en geografische overwegingen (blz. 185-186).
Het is hierboven tussen haakjes al aangegeven: gegevens over (stok)poppen en -popjes zijn ver
spreid over verschillende delen van het boek (ook nog blz. 85-96 e.a.!), dat - wegens al dat gebla
der en gezoek in verschillende afdelingen - zijn rijkdom wèl paart aan enige taaiheid. De lezer moet
zich eerst terdege op de hoogte stellen van de indeling van het boek als geheel, van de onderdelen
ervan en van de catalogi; wie voor de stokpopjes meteen de pagina van het betreffende catalogus
nummer BI35 (blz. 395) opslaat, moet weer terug naar het 'beschrijvingsmodel' op blz. 353 om de
indeling en afkortingen van de B-catalogus te doorgronden. De verschillende inleidingen, (deelcon
clusies, catalogi e.d. doen een beroep op het geduld en de volharding van de lezer; ondanks de haast
archaïsche, vertrouwenwekkend kloeke vormgeving (het blok is bijna vierkant) van Kinder delijt
dient deze lezer uiteraard te beseffen dat hij geen leesboek maar een - soms weerbarstig - naslag
werk in handen heeft. Ook de scherpte en het soms gierige formaat der afbeeldingen laat hier en
daar te wensen over; de sectie met overwegend geslaagde kleurafbeeldingen op blz. 133-148 maakt
weer veel goed.
Kinder delijt blijft ondanks zulke kleine opmerkingen, en vergissinkjes zoals de foute toeschrijving
van de reconstructietekening van het Veerse scheepsmodelletje op blz. 169, een monument van toe-
Het poppenkopje, gevonden in kasteel Aldegonde te
West-Souburg.
26