verdwijnt, maar als hij na jaren ziek en verlopen terugkomt, wordt ook hij onmiddellijk liefdevol
opgenomen.
Nanna, Reiniers vrouw, is eveneens een toonbeeld van goedheid. Alle zaken komen voor mijn
gevoel wat te gemakkelijk op hun pootjes terecht. Als neef Arne in Leiden, waar hij de 'eeuwige
student' uithangt, een dansmeisje zwan
ger heeft gemaakt, trouwt hij haar op
bevel van Reinier en hoewel zij hele
maal niet op een boerderij past, wordt
ook dat echtpaar in de ruige omgeving
gelukkig.
Het boek eindigt 10 mei, als de vijande
lijke vliegtuigen overkomen. De laatste
regels gaan over Reiniers vrouw Nanna:
'Wat komen gaat weet zij niet, wat ach
ter haar ligt is haar bezit. En de gedach
te daaraan geeft haar kracht, geeft haar
moed. Zacht zegt zij: 'Wij hebben onze
plicht gedaan, wij hebben gewerkt, wij
hebben elkander lief gehad - en het
leven was goed!'
Ondanks wat kritiek op het te gemakke
lijk oplossen van soms heel grote pro
blemen, vind ik het boek boeiend
geschreven. Meta Donker verdiept zich in de karakters van haar verhaalfiguren. Dat de - weinige -
slechte mensen in haar boeken in plaats van wrevel ons mededogen oproepen is misschien te dan
ken aan het karakter en de levenswijsheid van de schrijfster.
Op de grafsteen van Meta en Toon Donker staan de
woorden: 'En het Leven was goed', de titel van de
belangrijkste roman van de schrijfster.
Godsdienstige opvatting
Het opmerkelijkste in de roman En het leven was goed vind ik het weergeven van de godsdien
stige opvattingen van Meta Donker. De uit Goes afkomstige, in een protestantse omgeving opge
groeide auteur, beleeft haar geloof op een zeer bijzondere manier. Voor de eerste maal komt het
geloof ter sprake tijdens de bevalling van Arne's vrouw Eline, als zij om haar rozenkrans vraagt om
te bidden. Ze bidt samen met Nanna, die protestant is. Nanna zegt echter dat het niets uitmaakt of
je katholiek of protestant bent: 'God hoort je toch wel'.6
Wat later spreekt de dominee er zijn verwondering over uit dat de familie nooit in de kerk komt. Reinier
vertelt hem dat zij, doordat allen zo vergroeid zijn met de natuur, wel weten dat al dat moois uitsluitend
te danken is aan een 'Godheid'. En: 'Bossen en velden, ik zal het maar zo noemen - dat alles is onze
kerk en aan iets anders voelen wij geen behoefte'. Door ervaringen met predikanten die slechts op eigen
gewin uit waren, voelt hij zich niet verplicht om naar de kerk te gaan.7 Ook Arne laat zijn dochter niet
dopen om gezegend te worden: 'daarbij zijn geen mensenhanden nodig. Ik voelde hoe zij gezegend
werd bij haar komst op deze wereldelk jong leven wordt bij zijn geboorte gezegend en opgeno
men als een deeltje van de gehele schepping daarvoor zijn dan verder geen mensenhanden nodig'.8
Tijdens een volgend bezoek zegt Reinier tegen de dominee dat hij niet bij één kerk wil horen, en
dan in vijandschap met andere godsdiensten leven. Volgens de predikant is de tijd nog niet geko
men voor verdraagzaamheid tussen verschillende richtingen. 'Het ligt niet aan de tijd,' antwoordt
Reinier, 'maar aan de goede wil om van bekrompenheid af te stappen en het gebrek aan durf om
kennis te nemen van het geloof en de meningen van andersdenkenden zonder schade te lijden aan
eigen ziel en de eigen opvattingen.'9
5