Ge zult alleen verwonderd zeggen:
Ik zocht U ver, Gij zijl nabij'.
Mijn hand zal op uw hoofd zich leggen
Mijn fluist'ring gaat uw hart voorbij...
En die verwondering zal duren.
- Een licht geluk, een zaligheid -
Door alle uwer dagen uren,
Totdat de dood u thuis geleidt...3
Het werk van F. Poley-Scheele
Het vroegste werk van Francina Scheele verscheen onder het pseudoniem 'Ina' in de jaren 1919 en
1920 in het tijdschrift Opgang,4 Het zijn eenvoudige, wat sentimentele gedichten.
In de jaren dertig komt de stroom literaire producten
goed op gang: gedichten, korte verhalen en teksten
voor muzikale composities.
Mevrouw Poley had een hechte relatie met het week
blad Pniël, waarin regelmatig gedichten van haar
gepubliceerd werden. Waarschijnlijk zal haar entree
vergemakkelijkt zijn door de vriendschap met dr. J.H.
Gunning, hoofdredacteur van het tijdschrift. Dominee
Gunning logeerde verscheidene malen bij de familie
Poley, als hij in Zeeland was als gastpredikant. In een
artikel in Pniël waarin hij de lentedagen in Zeeland
bezingt, vertelt hij ook over zijn logeerpartij bij Poley
in Goes, waar hij onder andere de volgende woorden
aan wijdt: 'Ik zal u niet licht vergeten, zonnig hoekje
in de Ganzepoortstraat, waar ik, temidden van vele
bezoeken, preekbeslomnreringen en correspondentie,
nog tijd vond en gelegenheid om menig mooi boek in
te zien en menig "anregend" gesprek over de letter
kunde van den dag of eigen pennevruchten te voe
ren'.5
Vriendschap met Willem de Mérode
Een andere goede vriend van mevrouw Poley was de
dichter Willem de Mérode, ook een graag geziene gast
in Goes. Willem de Mérode was een tamelijk belang
rijk dichter in de kring van protestantse schrijvers,
gegroepeerd rondom het maandblad Opwaartsche
Wegen.6 In dit maandblad werd het tijdschrift Opgang,
waarin Francina Poley haar vroege gedichten publi
ceerde, in 1937-1938 opgenomen. Mevrouw Poley moet Willem de Mérode heel goed gekend heb
ben, geoordeeld naar de brieven die hij haar zond. Na een vervelende recensie over enkele gedich
ten schreef hij: 'U begrijpt hoe woedend ik was en de heele familie. Onze dominee zei: het is
ongelofelijk grof - en een ongodsdienstig man zei: daar heb je weer zo'n gore christen, die de mond
vol heeft van de ere Gods en de naaste belastert.' 7
En in 1937, aan het einde van zijn literaire loopbaan klaagt hij zijn nood bij zijn correspondentie-
De schrijfster met dominee Gunning in de
tuin in de Ganzepoortstraat te Goes,
zomer 1931.
8