Jantine in het domineesgezin Na haar dichtbundel Der dagen klank uit 1935 verscheen in 1937 de novelle Jantine in de pasto rie21, een verhaal over een Zuid-Bevelands meisje dat voor twee weken in een domineesgezin zal gaan helpen, wegens drukte in verband met een verhuizing. Jantine wordt onder andere aangeno men omdat er een groot portret van Abraham Kuijper thuis aan de muur hangt: dan zal het wel goed zitten, denkt de domineesvrouw. Jantine wordt al na een week naar huis gestuurd - wel met het vol ledige loon van vijf gulden - omdat ze zich niet thuisvoelt en het domineesgezin niet goed raad met haar weet. Het verhaal is onderhoudend verteld, maar zit volstrekt onlogisch in elkaar. Van de druk ke verhuizing merken we niets. Jantine moet een kinderjasje en een jurk voor mevrouw naaien; als dat niet erg lukt, mag ze zich wat met de kinderen in de tuin verpozen. Verder stapelen de misver standen zich op. Doordat ze een boek over etiquette heeft bestudeerd waarin staat dat je een domi nee buiten zijn werk met 'meneer' moet aanspreken, maakt ze al een vreemde indruk. Als dominee eindelijk de toedracht van haar hoort zegt hij: 'Maar Jantine, dat was toch zeker geen christelijk boek. Want onder onze menschen leeft een grooter respect voor een ambtsdrager. Zij zullen nooit zijn persoon van zijn ambt scheiden, zijn herderlijk werk niet van zijn persoonlijk leven.' Jantine oppert dan verlegen: 'Vormen en manieren zijn toch niet christelijk of onchristelijk? Die zijn toch voor alle mensen gelijk?' Als lezer denk je dan een interessante probleemstelling te ontmoeten, maar nee, er komt net iemand binnen en 't probleem is weggevaagd. Bovendien is het onlogisch dat het meisje een dergelijke opmerking durft te maken, terwijl ze een bladzijde verder niet eens durf'l te vragen waar ze het vuile waswater heen moet brengen. Ook de beschrijving van het bijna geëxalteerde reageren op de gebeden samen met het gezin doen wat onwaarschijnlijk aan. Enfin, als Jantine na een week thuiskomt wordt ze hartelijk ontvangen met warme chocolademelk en ze is heel gelukkig weer bij moeder en Abraham Kuijper thuis te zijn. Moeder is zelfs niet ver baasd dat ze er al is en naar de reden wordt niet eens gevraagd! Bekendheid in christelijke kring Francina Poley-Scheele wordt steeds bekender bij christelijke uitgevers en tijdschriften. In 1939 krijgt zij het verzoek van redacteur J. van Wier van het evangelisatieblad De Open Deur om ver halen en gedichten aan zijn tijdschrift af te staan. Ze geeft gevolg aan dat verzoek: er zijn verschei dene verhalen van haar verschenen in het blad. Verhalen over armoede, narigheid, maar ook over geluk, en, wat heel belangrijk was voor de schrijfster, verhalen over geloof in Gods goedheid.22 Teksten voor muziek In de Gereformeerde Kerk te Yerseke is 6 november 1940 het oratorium Daniël uitgevoerd. De woorden zijn van F. Poley-Scheele, de muziek van Van Westen uit Goes. Minstens 120 mensen moeten door zingen en begeleiden dit stuk tot een groots evenement maken. Het is het bijbelverhaal van Daniël die in de leeuwenkuil geworpen wordt, maar wie geen haar gekrenkt wordt omdat God de kaken der leeuwen toesluit. Na Yerseke volgen meer uitvoeringen, steeds met groot succes.23 Wat later, 15 maart 1941. meldt de Provinciale Zeeuwsche Courant de oprichting van een nieuwe zangvereniging, de 'Goesche Oratoriumvereeniging'. Voor een eerste uitvoering is het oratorium Der Messias van Handel in stu die genomen. De tekst is speciaal voor het nieuwe gezelschap door mevrouw Poley-Scheele in het Nederlands bewerkt. Mevrouw Poley heeft veel voor muziek geschreven, vooral over en voor kinderen. Enkele gedich ten uit haar bundel Der dagen klank zijn ook op muziek gezet, meestal door J.F. Tierie. Ter ere van de bevrijding in 1945 schreef ze juichende liedjes als Neerlandsch Glorie en Victorie, waarvoor weer Tierie de muziek componeerde.24 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1999 | | pagina 15