moest hebben. Het middelpunt daarvan waren de eilanden aan de Nederrijn en de Schelde, Zeeland dus, alwaar zich 'een oude republiek van rechtvaardige en religieuze mensen' bevond, in 'de Oudheid aangeduid als de Elysese Velden en de Onderwereld.' Opnieuw behoorden woord- en klankgelijkenissen van geografische namen tot de belangrijkste bewijsgronden.'7 Iets later in de 19de eeuw, om precies te zijn in 1836, was het de bekende publicist J. ab Utrecht Dresselhuis die uitgebreid aandacht besteedde aan de opvattingen van Lipsius, Vredius en De Grave overigens zonder hen te vernoemen. Op een voor een romantisch historicus karakteristieke wijze droeg hij allerlei nieuwe gegevens aan die de theorie moesten ondersteunen: aanhalingen van klas sieke schrijvers, archeologische vondsten, volksoverleveringen, 'de Godsdienstleer der aloude Zeelanders,' het geheimzinnige karakter van het Zeeuwse landschap, verwijzingen naar Zeeuwse stadswapens en - natuurlijk - naamsafleidingen. Dit alles doet ons, volgens hem, 'Zeeland kennen als een heilig geacht oord, waar hoogere wezens hunne magt ten toon spreidden, en [dat] niet dan met eerbiedigen schroom genaderd kon worden.'18 Ook in het Oera Lindaboek, een gemystificeerde kroniek van de Friese familie Van der Linden zogenaamd uit 1256, handelende over de tijd na de verwoesting van Atland (Atlantis) na de grote zondvloed, speelde Zeeland een rol van betekenis. De Zeeuwse eilanden behoorden, zo schreef het boek, tot de kerngebieden van de Friese beschaving, met een centrale plaats voor Walhallagura (Walcheren). De tekst, tevoorschijn gekomen in 1869, moet tenminste gedeeltelijk op de bovenge noemde bronnen geïnspireerd zijn. Daarom klinkt de eerste bezorger van de tekst, J.G. Ottema, bij zijn verdediging van de authenticiteit van het handschrift ook vaak zo bekend. De 'komst en het ver blijf van Ulysses bij de Burgtmaagd Kalip op Walhallagura (Walcheren)' noemt hij bijvoorbeeld 'het meest sagenhafte stuk van allen vrij nabij den tijd. waarin de Grieken meenen, dat de Trojaansche oorlog heeft plaats gehad. Die Ulyssessage is hier niet door de Romeinen aange bracht. Tacitus vond ze reeds in NederGermanië,' etc.19 In 1941/1951 werd de verdediging nog eens uitvoerig overgedaan door J.F. Overwijn, op wie we hieronder nog terugkomen.20 Op het einde van de eeuw nam de Belg Théophile Cailleux (geboren 1814) het gedachtengoed van zijn landgenoot De Grave over, wijzigde het waar nodig, verfijnde het waar mogelijk en kwam zo tot een 'théorie nouvelle' van brede opzet. Zijn gehele, tussen 1879 en 1885 gepubliceerde werk is doorspekt van een grote bewondering voor de Keltische civilisatie of wat hij zich daarvan voor stelde, De Kelten lagen aan de oorsprong van alle ware beschaving, de rest was louter imitatie en derhalve inferieur. Een groot dichter als Homerus kon daarom alleen een Kelt geweest zijn, even als de helden die hij beschreef. Bijgevolg moest de wereld van Homerus en zijn helden in Keltisch Iberië, Gallië en Brittannië gezocht worden. En bijgevolg bracht ook volgens Cailleux Oysseus een bezoek aan Zeeland, waar hij kennis maakte met druïden, mysteriën en initiatieriten.21 Niettegenstaande de omvang van zijn levenswerk werd Cailleux al snel door de wetenschap ver guisd en spoedig vergeten. Dit in tegenstelling tot De Grave die in 1902 vanwege zijn opmerkelijk vroege ontdekking (intuïtie is misschien een beter woord) van het principe der onderlinge taalver wantschap enigszins werd gerehabiliteerd.22 Dezelfde De Grave speelt ook een prominente rol in een aantal boeken van de Vlaamse auteur Hubert Lampo. Deze voelde zich door de eerste zelfs regelmatig achtervolgd ('bepaald een tikje griezelig'), ontegenzeggelijk een uiting van zijn magisch-realistische aanleg.23 Cailleux werd op zijn beurt in 1969-1970 in enkele tijdschriften opnieuw geïntroduceerd door K.L. Piccardt, 'een filosoof [die zich] al jaren bezig [hield] met een nieuwe visie op de Ilias en Odyssee gebaseerd op de gedachten van de 19e-eeuwse Fransman' [sic], zonder nieuwe gezichtspunten evenwel, maar met een grotere Zeeuwse inbreng.24 En drie jaar later deed Ernst Gideon een poging Cailleux te actualiseren door zijn werk van allerlei bijstellingen en aanvullingen te voorzien.25 De recentste propagandist (1995) van de 'Nederlandse' Homerustheorie is de Rotterdamse dichter 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2000 | | pagina 10