te kennen van vertragende stroom. Overwijn gaat uit van het Grieks werkwoord voor tot bedaren brengen, dempen en komt van daaruit tot zwin dat hij duidt als 'verlangzaming van de riviermon dingssnelheid, die aan de verwijde monding haar naam geeft.'57 Het is mogelijk dat Overwijn gelijk heeft in zijn verbinding van zwin met, via allerlei stadia, het Griekse swennoo en zijn etymologi sche varianten. Het Germaans, Nederlands. Duits en Grieks zijn immers verwante, Indo-Europese talen. Maar een rechtstreekse ontlening van de naam Zwin aan het Grieks gaat toch te ver. Zoiets is alleen mogelijk als men zijn redenering van een Griekse oorsprong van Nederlandse geografische namen overneemt en dat is bijzonder onaannemelijk. Daarenboven gaat Overwijns interpretatie van het naamwoord zwin in zijn uiterste gedetailleerdheid veel te ver en was de betekenis van het geza menlijke Indo-Europese bronwoord, dat wil zeggen het woord waarop zowel zwin als swennoo teruggaan, ongetwijfeld aanmerkelijk algemener.58 Desalniettemin getuigt zijn betoog op dit punt van enige eruditie, een eruditie die jammer genoeg niet gepaard gaat met een gezond kritische rede neertrant. e. W. Hietbrink (1995) De laatste toevoeging aan de reeks van toponymische goropismen komt van W. Hietbrink. Ook hij voelt zich, zoals we gezien hebben, tot de hier beschreven alternatieve Homerustheorie aangetrok ken en ook hij - het zal na het bovenstaande geen verwondering meer wekken - komt tot zonder linge toponymische constructies. Hij verklaart de naam Temeuzen volgens een eigen etymologische methode gebaseerd op de spreektaal. Deze methode bestaat hiemit - te bekoorlijk om onvermeld te laten - dat we via zogenaamd 'taaiworteltrekken in twee, drie (soms meer) stappen terug naar de herkomst van een woord kunnen gaan.' Een woord als reserveren bijvoorbeeld bestaat eigenlijk uit de onderdelen r-es-er-ver-en en is terug te voeren op er-es-ver-en en uiteindelijk op: er is er voor een. Deze laatstgenoemde, oorspronkelijke aanduiding komt dan ook overeen met de betekenis van het huidige reserveren. De naam Temeuzen verklaart hij op gelijke wijze; het is een verbastering (Hietbrink zelf spreekt van 'taalslijtage') van 'daamazeein.' Onder verwijzing naar hetgeen vermeld werd over Hontenisse, kunnen we deze duiding vrij snel diskwalificeren. Temeuzen, ontstaan als Ter Nose (1325), Der Neuse (1350), ter Nuese, Nose (1375) betekent namelijk op de plaats van een buitendijkse in het water uitstekende landtong.59 Conclusie Het is tijd voor een afronding met iets van een conclusie en misschien zelfs een moraal. Na het vorengaande dringen zich een aantal overpeinzingen op. We zouden het - heel algemeen - kunnen hebben over de gemeenplaats dat sommigen (waaronder de bovengenoemde onderzoekers) er moei te mee hebben toe te geven dat de wereld, en dus ook de geschiedenis, gewoner is dan doorgaans wordt toegegeven (wat niet noodzakelijkerwijs inhoudt dat ze ook banaal zou zijn). Ook - iets min der algemeen - zou het mogelijk zijn het te hebben over de hierboven geconstateerde hardnekkig heid en het succes van de pseudowetenschap (wat bij nader inzien maar gedeeltelijk waar is, want verreweg de meesten nemen er nauwelijks notitie van of houden het bij gevestigde opvattingen). We zouden nog kunnen ingaan op 'dat zekere idee Zeeland.' dat idyllische, mystieke, exotische, bijna mythologische rijk, dat bij een reeks onderzoekers zoveel verbeelding, fascinatie en fantasie wist op te wekken (echter: met triviale resultaten en gering gevolg, want wie weet, op wat vage echo's na, nog iets van de genoemde theorieën). Maar het is beter het concreet te houden en ons opnieuw te wenden tot Wilkens (c.s.), wiens werk de aanleiding tot deze bijdrage vormde. Het mag na al het gezegde duidelijk zijn dat van Wilkens' en De Grave's gewaagde verklaringen van plaatsnamen, met Overwijn en Hietbrink in hun voetspoor, niet veel over blijft. De bovenbe schreven voorbeelden zijn evenwel representatief voor de andere door hen behandelde toponiemen. 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2000 | | pagina 18