Met deze weerlegging vervalt tegelijk elke grond voor hun theorieën. In feite zijn zij, wat betreft de
kwaliteit van hun argumentatie, hun inzicht in de historische plaatsnaamkunde en hun kijk op de
historische werkelijkheid, vergelijkbaar met Goropius, echter met dit verschil dat Goropius vier
eeuwen geleden leefde. Voor De Grave - we laten de overigen behalve Wilkens verder maar buiten
beschouwing - mag nog het excuus gelden dat hem, 200 jaar geleden, nog geen uitgebreid apparaat
van taalwetenschappelijke kennis, literatuur en methoden ter beschikking stond. Maar zijn visie op
de geschiedenis was ook in zijn tijd reeds ahistorisch en irreëel. Buiten het gebied van de serieuze
geschiedschrijving heeft zijn werk echter nog de charme van een erudiete originaliteit en de aan
trekkelijkheid van een meeslepende, kleurrijke verbeeldingskracht. Beide laatste zijn bij Wilkens
geheel afwezig. De wetenschappelijke verworvenheden sinds De Grave zijn bovendien enorm toe
genomen en het raadplegen van een enkel standaardwerk zou voor Wilkens daarom voldoende
geweest zijn om de ongeloofwaardigheid van zijn toponymie en in het verlengde daarvan de onge
rijmdheid van zijn visie op Homerus, de Kelten, e.d. in te zien. Uit het feit dat hij dit niet, of in ieder
geval niet aantoonbaar, gedaan heeft, blijken twee fundamentele zwakheden. In de eerste plaats het
genoegen nemen met gemakkelijke verklaringen in plaats van tot op de bodem (proberen) te gaan.
In de tweede plaats een zogenaamd finalistisch denkgedrag, dat wil zeggen: het zoeken naar argu
menten bij een vooronderstelde theorie, terwijl de juiste volgorde zou moeten zijn uit te gaan van
de feiten en zo te komen tot een theorie. Over beide zwakheden is Wilkens in vaktijdschriften fors
aangepakt, ofschoon de waarheid gebiedt te zeggen dat hij in de media en pers ook (on)redelijk wat
positieve reacties heeft gekregen.60 De schrijver zelfheeft de kritiek, even verongelijkt als hoopvol,
afgedaan door te verwijzen naar andere geleerden wier ideeëngoed eerst na generaties algemeen
aanvaard werd: 'Eens zal het zover komen.'61
Minstens zo erg als de wetenschappelijke gemakzucht en het finalistische denken is, er werd reeds
aan gerefereerd, het nagenoeg verzwijgen van zijn voorgangers. Ook hierover is Wilkens door
enkele recensenten flink aangevallen.62 Minder moedig (of hard) dan hen verschuil ik mij maar ach
ter de grote Franse dichter La Fontaine. Was hij het immers niet die, drie eeuwen geleden, zijn fabel
'De aap' eindigde met de volgende moraal:
'Verwacht niets goed van hen die doen gelijk de meesten.
Want ook de mensen apen na en zijn vaak wilde beesten.
De schrijverplagiaris geeft de grootste ergernis.
Hij doet of alles waar is. weet niet hoeveel aap hij is.'63
Naschrift
Korte tijd na het afsluiten van het manuscript van deze bijdrage verscheen bij dezelfde uitgever te
Baam de tweede druk van Wilkens' Waar eens Troje stond, een herziene versie. Omdat ik deze niet
heb kunnen raadplegen, ben ik niet in staat geweest na te gaan of 's schrijvers bovengenoemde
onjuistheden in de nieuwe uitgave gehandhaafd zijn; zie J. van Damme, 'De Zeeuwse en Keltische
oorsprong van Homerus', PZC, 109-1999. Tezelfdertijd (de tweede week van september 1999)
stond het Festival Muziek Monumentaal te Zierikzee in het teken van de besproken theorie. In het
kader van het festival werden in het Havenpark van de 'stad van Kirke' borden geplaatst met pas
sages uit de Odyssee, door Thom Schrijer aangepast aan de Schouwense situatie. Er werden daar
naast verhalen voorgelezen, eveneens uit de Odyssee met wijzigingen volgens de
Wilkensinterpretatie. Bovendien vonden indachtig dezelfde uitleg, ontmoetingen plaats tussen
Griekse en Iers-Keltische muziek en poëzie en gaf een heuse sirene acte de présence ter promotie
van het festival. Hierover: R. Reinders, 'Odysseus' in Zeeland, PZC, 31-8-1999, A. Pankow,
'Sirene zoekt naar Odysseus', PZC, 11-9-1999 en idem, 'Odysseus' zwerftocht door Muziek
Monumentaal', PZC, 13-9-1999.
15