voltrokken, heeft zijn gevoelens in talrijke in de gevangenis geschreven brieven te woord gesteld. Aanvankelijk was het de bedoeling dat deze brieven gepubliceerd zouden worden voordat de terechtstelling plaats vond, doch toen Antonie op 23 juni hoorde dat hij twee dagen daarna zou wor den terechtgesteld, was de tijd te kort om dit plan nog te realiseren. Gelukkig heeft zijn vader enige weken na zijn dood er alsnog voor gezorgd, dat de brieven in boekvorm uitgegeven werden en kunnen we ons nu een beeld vormen van de gedachten van een ter dood veroordeelde uit het begin van de negentiende eeuw. In deze brieven betuigt Antonie zijn spijt, correspondeert hij met zijn familie, gaat hij over tot godsdienstige overpeinzingen, dankt hij zijn bewakers voor hun goede zorg en schrijft hij ook een brief aan zijn stadsgenoten. Uit dit boekje getiteld Nagelatene schriften, betreffende het Leven en Sterven van Antonie Kanaar komt het volgende citaat, geschreven op de dag van de terechtstelling: Geliefde Stad- en Landgenoten! Daar het van vroegere dagen af eene gewoonte schijnt geweest te zijn, dat openbare strafplaatsen door eene menigte van aanschouwers bezogt worden, vooral bij doodstraffen, bij welke gelegenheid dezelve nog wel zoo overvloedig schijnen bezogt te worden, ja, zelfs de aandoenlijke en tedere sexe zich niet onthoudt, om cok zich aldaar te laten vinden. Stadgenoten! stellende u mijzelven voor oogen, daar ik mij hebbe schuldig gemaakt aan het plegen van den gruwelijken en ijslijken Moord binnen deze Stad, in den avond van de 25. Januarij 1821 waarop ik, na gedane rondborstige schuldbekentenis, door den Ed. Heer President en verdere Raden van den Hove van Assises en Regtbank dezer Stede, ben gecondemneerd tot de straf met de Koord, zoo, dat er de dood na volgen zal, op den 11. April 1821; welke straf aan mij, voor het oog van ulieden, ter bespiegeling zal worden uitgeoefend, op heden den 25. Junij dezes Jaars, zooals mij tegen den avond van den 23. dezer is bekend gemaakt. Ach! mogt deze treurige aanschouwing tot velen hunner verbetering strekken; en op hunne harten gedrukt zijn, vooral op die van u, Middelburgs ingezetenen en inboorlingen! opdat gij daardoor bewogen en aangespoord wierdt, om den weg der zonden en ongeregtigheid te verlaten, nog tot het pad der deugd terug te keeren, daar die schrikkelijke zonde van echtbreuk en ontugt, welke de aan leiding en oorzaak van dit ongelukkig en zoo bedroevenswaardig tooneel is geweest, hierdoor gestaakt worden en ophoude! De terechtstelling In het in 1817 door een anoniem gebleven schrijver gemaakte boekje Zedelijke overdenkingen voor, bij en na de Teregtstelling van Marinus van Nieuwenhuyzen (op 3 februari 1817 te Middelburg) kunnen we lezen hoe een de doodstraf in het begin van de vorige eeuw in onze provincie voltrok ken werd: Hij ziet zijnen Kerker geopend, en maakt zich gereed om naar de strafplaats vervoerd te worden, het laatste eeuwige vaarwel den huisgenoten stamelende toesprekende: omringt van geregtsdiena- ren nadert hij met eenen statigen tred de Geregtsplaats, daar gekomen valt hem alras het schrik wekkende hout in het oog waaraan hij sterven zal - ziet reeds de enge doodkist waarin zijn zielloos overschot zal gelegd worden; en wordt voor de laatstemaal voor eene achtbare vergadering gebragt; hoe weinige oogenblikken ademt hij nog de aardsche lucht in, elke polsslag is hem duur toegerekend! - nu is het, dat zijne straks te verliezene ziel met eene hartroerende en allerernstigste bede aan de ontfermende genade van zijnen Hemelschen Rechter wordt aanbevolen, en - met eene eerbiedige houding wacht hij zijn naderend lot; de harde proeve is dan nu nabij, overgeleverd in de handen des Scherprechters wordt hij reeds met koorden gebonden, en treedt, van alle zijne 21

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2000 | | pagina 25