Schouwen Duiveland woonden.4 De twee hadden het vermoeden dat de oude mensjes een aardig bedrag bij elkaar gespaard moesten hebben. In de buurt van het woonhuis trokken ze een knuppel uit een houtmijt om die als wapen te gebruiken en zo liepen ze naar de voordeur en klopten aan. Nauwelijks had Van der Bout de deur geopend of hij kreeg al een klap op zijn hoofd en viel neer. Op zijn geschreeuw kwam Geertje aanlopen, die op dezelfde wijze gevloerd werd. Terwijl Marinus de man afranselde nam Pieter de vrouw onder handen en ze bleven net zo lang slaan, totdat de twee roerloos bleven liggen. Hierna gingen Pieter en Marinus de woonkamer binnen en stalen uit het kabinet het spaargeld van hun slachtoffers. De dag daarna werd de moord ontdekt en al vrij snel viel de verdenking op de beide neven, die dan ook spoedig werden gearresteerd. Voor een eerste verhoor werden ze overgebracht naar de gevan genis van Zierikzee, waar ze hardnekkig bleven ontkennen ook maar iets met de gruwelijke slacht partij te maken te hebben. Vervolgens werden ze overgebracht naar Middelburg en ook daar gaven ze hun gruwelijke daad niet toe, zelfs niet toen de gerechtsdienaren hun de bebloede knuppels lie ten zien waarmee de oude mensjes waren vermoord. Omdat het Hof van Assises duidelijke bewijzen had dat de beide neven de moordpartij op hun geweten hadden, werden ze op 4 oktober 1816 ter dood veroordeeld. Op aandrang van hun advo caat gingen ze in hoger beroep, echter zonder gunstig resultaat. Uiteindelijk werd het doodvonnis van Marinus op 30 januari 1817 voltrokken, terwijl Pieter nog steeds hardnekkig bleef ontkennen iets met de moord te maken te hebben. Toen de koning hem op het eind van de maand oktober geen gratie verleende, bekende hij en op 10 november 1817 trof hem hetzelfde lot als zijn neef. Antonie Kanaar De derde aan de beul overgeleverde misdadiger was de hierboven al genoemde Antonie Kanaar5, die op 25 juni 1821 deze straf onderging. Zijn verhaal begon nadat op 25 januari 1821 om kwart over negen op straat in de buurt van de Koopmansbeurs in Middelburg het lijk van een vrouw6 werd gevonden. Uit het eerste onderzoek bleek al zonneklaar, dat de vrouw geen natuurlijke dood was gestorven en nog diezelfde avond werd de dertigjarige Antonie uit Middelburgs Ambacht in hech tenis genomen. Hij bekende al vrij spoedig en als motief gaf hij op, dat deze vrouw met andere man nen omging toen hij verkering met haar had. Op 11 april 1821 werd Antonie door het Hof van Assises in Middelburg tot de doodstraf veroor deeld. Een verzoek om gratie werd door koning Willem I afgewezen, zodat hij op 25 juni 1821 over geleverd werd aan de scherprechter, die een einde aan zijn leven maakte. Hendrikus van Wiemersch en Cornelis Smet Nummer vier en vijf van ons lijstje zijn Hendrikus van Wiemersch en Comeüs Smet.7 Hun verhaal begon in de nacht tussen 1 en 2 november 1821, toen op een landhoeve in de gemeente Sint Kruis de moord werd gepleegd op Jan Francies van Wiemersch. de broer van Hendrikus. Toen de gerechtsdienaren onderzoek deden naar deze moord verklaarde Hendrikus dat Jan Francies door een van de paarden was doodgetrapt. Omdat men op de kafzolder en op andere plaatsen bloedvlekken vond, kwam men tot de conclusie, dat Jan Francies vermoord moest zijn en later achter de paarden was neergelegd. Hendrikus van Wiemersch, Cornelis Smet (bijgenaamd Koor de Kuiper) en Pieter Johannis van Noorwegen werden in voorlopige hechtenis genomen. Pas op 10 maart 1824 deed het Hof van Assises uitspraak en werd Van Noorwegen vrijgesproken, en Hendrikus van Wiemersch en Cornelis Smet veroordeeld tot de doodstraf met de strop. Een ver zoek om cassatie werd op 31 april 1824 door het Hof van Cassatie afgewezen, waarna op 7 april 1824 de doodvonnissen werden voltrokken. 23

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2000 | | pagina 27