om twee rijksdaalders. Janna weigerde daar op in te gaan en wilde de deur sluiten. Maar voor het
zover was had ze al een klap op haar hoofd gekregen, waardoor ze achterover viel.
Balten. die het geluid hoorde, stond van zijn stoel op, pakte een klomp van zijn voeten en ging naar
de drempel van de woonkamer. Nog voor hij kon slaan had Jacobus hem al met het paaltje op het
hoofd geraakt, zodat ook hij achterover viel. Omdat Zuidwegt nogal erg kermde pakte Jacobus een
ijzeren ketel en drukte die net zo lang op de mond van zijn slachtoffer tot het geluid verstomde.
Intussen was Janna het woonvertrek terug binnengegaan en wilde zich verschansen in de bedstede.
Maar ze kreeg daar geen kans voor omdat Jacobus inmiddels weer vlak bij haar was. Hij duwde haar
op een stoel en gaf haar met het eind hout een aantal slagen op het hoofd en aangezicht totdat ook
zij de geest gaf. Uit de klerenkast en de spinde16 roofde hij een aantal zaken en van het stoffelijk
overschot van Balten nam hij een beurs en zijn gouden horloge mee.
De lamp liet hij branden, de voordeur deed hij achter zich dicht en op het erf gooide hij het moord
wapen weg. Thuis verstopte hij de gestolen goederen op een zoldertje, met uitzondering van het hor
loge en een hemdrok met zilveren knopen. Deze twee verkocht hij op 7 januari in Hulst voor vijf
gulden, na ze eerder tevergeefs in Axel te koop te hebben aangeboden.
De dag na de moord werden de slachtoffers gevonden door Aarnout Lookman, die gewoon was bij
Balten en Janna om melk te gaan.
Toen er na twee weken nog geen enkel spoor van de dader(s) was gevonden, vertelden de twee voer
lui die de avond van de moord met pech stonden, hun verhaal aan de justitie. Onmiddellijk gingen
de gerechtsdienaren naar Ellewoutsdijk en al vrij snel viel Jacobus door de mand. Hij werd gear
resteerd en overgebracht naar het Huis van Bewaring in Goes.
Op 15 mei 1841 werd hij door het Provinciaal Gerechtshof in Zeeland ter dood veroordeeld en nadat
een verzoek om gratie door het ministerie van justitie was afgewezen, werd hij op 25 oktober 1841
in Middelburg gehangen.
Jean Baptiste de Loeil
De laatste persoon die in Zeeland de doodstraf onderging was de Koewachtse geneesheer Jean
Baptiste de Loeil. Hij was hiertoe veroordeeld wegens zware mishandeling en verwaarlozing van
zijn vrouw Felicita van Peteghem.17 Vanaf maart 1848 tot aan haar overlijden op 4 november 1848
zat de weerloze vrouw vastgebonden met een hondenketting om haar naakte lijf op het zoldertje van
hun woonhuis, vaak zonder eten of drinken en in de kou. In deze periode is ze slechts twee dagen
uit haar gevangenis vandaan geweest, toen Jean Baptiste besloten had haar over te laten brengen
naar haar familie. Maar omdat ze daar niet welkom was werd ze opnieuw op de zolder opgesloten.
Begin november 1848 sprak Jean Baptiste met P. Wante af, dat Felicita vanaf 5 november bij hem
tegen een geringe vergoeding in de kost zou komen. Echter zover is het helaas niet gekomen, want
in de nacht van 2 op 3 november heeft Jeap Baptiste haar zo hard met een stok geslagen, dat ze aan
de gevolgen hiervan een dag later is overleden.
Het schrijnende van deze zaak is wel, dat de hele buurt en een aantal familieleden op de hoogte
waren van de sterk verwaarloosde toestand waarin Felicita zich bevond, maar niemand durfde de
officiële instanties hiervan op de hoogte te brengen. Iedereen was kennelijk bang voor De Loeil, die
niet voor niets 'de duiveljager' werd genoemd. Zelfs toen Felicita overleden was, heeft niemand het
gewaagd er melding van te maken en het is te danken aan haar zoon, die uit Brussel overkwam voor
de begrafenis, dat er sectie werd verricht en Jean Baptiste gearresteerd en veroordeeld kon worden.
Na de uitspraak van het Provinciaal Gerechtshof, die hem op 25 oktober 1849 ter dood veroordeel
de, vroeg De Loeil op advies van zijn advocaten geen cassatie aan. Wel wendde hij zich tot de
koning met een verzoek om gratie. Op vrijdag 8 februari 1850 kwam de afwijzende beschikking en
op maandag 10 februari werd Jean Baptiste de Loeil terechtgesteld.
Men had zo weinig respect voor deze barbaar dat men zijn schedel voor een klein bedrag verkocht
26