len werden onder de muren van gebouwen, veelal daterend uit de periode vanaf de 15de tot en met de 18de eeuw, inderdaad huiden aangetroffen als onderdeel van de fundering. Het woord 'huyd'zoals dat in oude stukken in dit verband voorkomt, is echter in later tijd niet meer begrepen en daardoor verkeerd geïnterpreteerd. Men ging er van uit dat het hier om de huid van een dier zou gaan en omdat het meest voorkomende dier van enige omvang nu eenmaal de koe was, is het misverstand ontstaan dat men ooit fundeerde op koeiehuiden. Er zijn echter ook huiden die niets met een dier hebben uit te staan. Het probleem waarmee men in Dordrecht, en ook in andere plaatsen met een zachte ondergrond, te kampen had was dat gebouwen van enige omvang na verloop van tijd dreigden te verzakken. Dat zoiets ernstige schade aan een gebouw veroorzaakt zal duidelijk zijn. Het was dus zaak om funde ringen zodanig te construeren dat verzakkingen zoveel mogelijk werden voorkomen. Dit trachtte men te bereiken door de basis van de fundering veel breder te maken dan de muur die er op werd opgetrokken. Hierdoor werd de druk van de muur op de ondergrond verdeeld over een groter opper vlak zodat de per cm2 aanmerkelijk werd gereduceerd. De materialen die voor het verbreden van dit draagvlak werden gebruikt moesten dan ook behoorlijk stevig zijn om het gewicht van de erop gebouwde muur te kunnen dragen. Hieruit blijkt al dat koeienhuiden daarvoor ten enenmale onge schikt zouden zijn. Geen koeienhuiden dus, maar wat dan wel? Om u nog even in spanning te houden eerst het vol gende: Zeker in een stad als Dordrecht, maar ook in kleinere plaatsen langs de rivier zoals Sliedrecht en Hardinxveld, werden al sinds mensenheugenis schepen gebouwd. Deze houten sche pen hadden slechts een beperkte levensduur. Na enkele tientallen jaren was zo'n schip versleten en werd vervolgens gesloopt. Bepaalde onderdelen konden worden hergebruikt voor nieuwe schepen en andere onderdelen konden in een geheel andere context nog goede diensten bewijzen. Welk onderdeel van een schip leverde nu bij sloop het meeste materiaal op?... de huid dus! Voor onze voorouders, die daar mee te maken hadden, was de term 'huyden' bij gebruik als onder deel van funderingen zo gewoon dat verdere specificatie absoluut overbodig was. Dat men daardoor eeuwen later op het verkeerde been gezet zou worden kon men toen niet ver moeden en ik ben ervan overtuigd dat het idee van koeienhuiden onder een fundering toen tot grote hilariteit geleid zou hebben. Scheepshuid dus. Het was rijkelijk voorhanden, het kostte weinig, was kwalitatief hoogwaardig materiaal en vaak ter plaatse leverbaar. Dat zijn dus de huiden die ik tijdens mijn onderzoek in Dordrecht veelvuldig als onderdeel van fun deringen heb aangetroffen. Hetzij in de vorm van losse planken, hetzij als grotere samenhangende delen, in het laatste geval nog bijeengehouden door de sintels (een soort krammen), die over de breeuwlatten werden geslagen om het breeuwsel (vaak IJslands mos) te beschermen. Onder deze huiden werd doorgaans één en soms meerdere lagen houten balken of stammen gelegd om meer stabiliteit te verkrijgen. Die stammen of balken, in vaktermen 'kortelingen' geheten, vorm den de basis van het fundament. De huiden verdeelden de druk van de muur over de kortelingen en vormden tevens een vlakke ondergrond waarop direct kon worden begonnen met het metselwerk. Met bovenstaande hoop ik het idee van funderingen op koeienhuiden, althans voor degene die dit leest, te hebben weerlegd. Dat daarmee dit misverstand definitief naar het rijk der fabelen is ver wezen lijkt mij een illusie, het zal ongetwijfeld nog vaak de kop opsteken. 37

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2000 | | pagina 41