DE KLANKWISSELING ao/öö IN HET ZEEUWS
Hans Uyl
In Nehalennia 118 vraagt H. Verwijs welke zeelandicus of zeelandica weet wat de regel is die de
ao-klank beschrijft in de serie haoge - baome - verkaope - laope - daof - haop - mwaoi - kaol - draog.
Het zal u, lezers, zijn opgevallen dat er nog geen antwoord op die vraag is gepubliceerd in
Nehalennia en daardoor heeft wellicht het idee bij u postgevat dat er geen antwoord op te geven is.
Maar niets is minder waar. Alleen het antwoord zoals ik dat had geformuleerd was een beetje te
technisch uitgevallen, zowel inhoudelijk als wat druk betreft. De redactie zag zodoende geen aan
leiding en kans om het te publiceren. Vandaar dat ik hier probeer een eenvoudiger formulering te
geven. Dan ben ik het jaar 2000 toch nuttig begonnen. Als u het volledige antwoord wilt lezen, kunt
u me een briefje of e-mailtje sturen. Mijn adres is: Koleind 42, 5502 PP Zeelst - telefoon 040 -
2531295. E-mailadres: hansuyl@iaehv.nl.
De heer Verwijs heeft zijn woorden opgegeven volgens het dialect van Voome-Putten. Zelf spreek
ik Thools en vanuit dit dialect gezien wordt de serie een klein beetje anders: aog/aohe - baomen -
verkaope - laope - daof - aop - mooi - kael of kóöle - draog. Bij kael of kóöle ga ik er maar vanuit
dat de tweede bedoeld is. Als we de 'Thoolse' serie bekijken is het niet zo moeilijk om de regel te
geven. Hiervoor moeten we even een stapje terug doen in de geschiedenis van het Germaans, een
beetje historische taalkunde dus. Een tak van de historische taalkunde houdt zich bezig met het ver
gelijken van de oudste vormen van woorden in verwante talen en probeert zo na te gaan wat de oor
spronkelijke (niet overgeleverde) vormen van die woorden zouden kunnen zijn. Gelukkig houden
talen zich aan regels: zonder regelmaat zou het maar een chaos worden. Dank zij de regelmaat, die
we ontdekken als we verwante talen (hier de Germaanse) vergelijken, kunnen we de ao-klank in de
bovenstaande reeks steeds terugvoeren op een oergermaanse *au (het sterretje duidt erop dat deze
vorm niet in schriftelijke vorm is overgeleverd, maar door vergelijking gereconstrueerd of gepos
tuleerd is).
Het resultaat van een nauwkeurige vergelijking, die u ook zelf kunt doen met behulp van een ety
mologisch woordenboek, is het antwoord op de vraag wanneer een oergermaanse *au een zeeuwse
ao en wanneer een oplevert. De ontwikkeling wordt namelijk bepaald door de klank die op de
*au volgde.
De regel luidt:
oergermaanse *au zeeuws ao voor p, b, m, f, v, k, g, h
oergermaanse *au zeeuws 66 in alle andere gevallen.
Hiermee is in feite de vraag van de heer Verwijs beantwoord, ware het niet dat er nog een staartje
aan het hele verhaal zit. En dit betreft sterke werkwoordsvormen.
Zeeuwse sterke werkwoorden waarover we het hier hebben zijn de volgende:
duke - dook - doken - hedoke
drupe - droop - dropen - hedrope
schuve - schoof - schoven - heschove
slupe - sloop - slopen - heslope
slute - sloot - sloten - heslote
spuhe - spoog - spohen - hespohe
sprute - sproot - sproten - hesprote
38