Een oude theorie Maar Wilkens' denkbeelden zijn niet zo vernieuwend als hij het doet voorkomen. Hij is in feite niet meer dan de (op één na) laatste vertegenwoordiger van een bepaald type Homerusvorsers, die de Ilias en Odyssee plaatsen in Noord-West-Europa, waaronder de Lage Landen. Deze opmerkelijke interpretatie van Homerus kent een lange traditie, een traditie waarin Nederlanders een belangrijke rol hebben gespeeld. De theorie stoelt op de opvatting dat in een ver verleden, honderden jaren voor de jaartelling, de Nederlandse en Vlaamse kusten bezocht en gekoloniseerd zijn geweest door Grieken. Aan deze opvatting ligt een incorrecte interpretatie ten grondslag van onderling sterk uiteenlopende citaten van klassieke schrijvers, die men in verband bracht met de Vlaams-Nederlandse geografie; onge twijfeld in een poging om het eigen, 'Nederlandse' verleden ouder, grootser en heroïscher voor te stellen. Bepalend in dit opzicht was een verkeerde verklaring van een tweetal eigenaardige passa ges uit een werk van Tacitus (c. 55-118). Deze Romeinse geschiedschrijver vermeldde in zijn Germania namelijk dat hem een gerucht ter ore was gekomen, dat Ulixes (de Latijnse naam van Odysseus) op de Germaanse kust zou zijn geland. Tacitus zelf had zo zijn twijfels over de waarde van dit gerucht, maar andere historici, die de Germaanse kust interpreteerden als de kust van Vlaanderen en Zeeland, waren minder sceptisch. Hiertoe behoorden kroniekschrijvers als Petrus Divaeus, Pieter d'Oudegherst, Jacobus Eyndius en Smallegange.14 De eersten die een beroep deden op taalkundige argumenten waren de Leidse, later Leuvense pro fessor Justus Lipsius -en de Brugse historicus Vredius, de eerste waarschijnlijk schertsend, de twee de in ernst. Zij concludeerden op basis van klankgelijkenis dat Schouwen het eiland Aea moest zijn geweest, dat Odysseus op zijn reizen had bezocht en dat Zierikzee haar naam moest hebben ont leend aan Kirke, een godin die op Aea woonde. Vredius dacht zelfs dat Vlisseghem (ten noorden van Oostende) en Lissewege (ten zuiden van Zeebrugge) genoemd waren naar Ulixes-Odysseus. En de Germaanse stad Ascibergium. dat volgens dezelfde door Tacitus vermelde mare door Odysseus zou zijn gesticht, zocht hij, opnieuw om reden van klankver wantschap, in de plaats Assebroek nabij Brugge. Deze Vlaamse plaatsen aangedaan hebbend, zou Odysseus vervolgens noordwaarts gereisd zijn om uit te komen in Zeeland waar hij - nog steeds volgens dezelfde gedachte - onder andere Vlissingen (opnieuw genoemd naar Odysseus) en Schouwen bezocht.15 Deze zienswijze en motivering vormden de basis waarop Lipsius' en Vredius' opvolgers zouden voort bouwen. Na twee eeuwen van relatieve stilte met slechts hier en daar een vermelding16 werd de theorie aan het begin van de 19de eeuw (1806) nieuw leven ingeblazen en wel door een Zuid-Nederlander, Charles-Joseph De Grave. Ook volgens hem speelde Odysseus' reis zich af in Zeeland en ook hij noemde, onder het grote aan tal plaatsnamen dat hij als bewijs hiervoor gevonden meende te hebben, plaatsen als Zierikzee, Schouwen, Assebroek, Vlisseghem en Vlissingen. Sterker: De Grave verdedigde de stelling dat het verzonken mythi sche rijk Atlantis, dat hij zag als de bakermat van de Griekse beschaving, in de Lage Landen gelegen Justus Lipsius, portret door T. Galle uit: L.A. Seneca, Opera Omnia, Antverpiae, 1615. 5

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2000 | | pagina 9