Dit betekent niet dat 'natuur en klimaat' niet van belang waren, maar er is een
relatie tussen beide. Zelf zegt de auteur dat in de zeventiende eeuw, dankzij de
uitvoerige activiteit van inpolderingen, de landbouw tot bloei kwam. Deze
inpolderingen zijn vaak gefinancierd door grootgrondbezitters! Doordat in deze
gebieden geen oude feodale structuren (zoals in binnen-Vlaanderen) aanwezig waren,
waren deze eigenaren (vaak abdijen en vanaf de dertiende eeuw nieuwe groepen uit de
burgerij) wél geneigd om in deze regio's te investeren in de landbouw. Zogenaamde
rentinvestments de investeringen van de eigenaars in de landbouw met gelden uit
hun inkomsten als grondheren) waren hoog in vergelijking met bijvoorbeeld binnen-
Vlaanderen (Thoen 1988, I, 595 e.v.). Denken we maar aan de aanleg van dijken,
wegen, kanalen, sluizen, grote hoeven (Thoen 1999a). De kosten voor de ontginnin
gen konden ook grotendeels worden teruggewonnen door de invoer van een nieuwe
vorm van gronduitgifte die ontstond in de periode van de Grote Ontginningen: de
(tijd)pacht. Deze nieuwe exploitatiestructuur kon in de ontginningsgebieden van de
kuststreek vanaf de twaalfde maar vooral vanaf de dertiende eeuw gemakkelijk
worden ingevoerd omdat in die gebieden geen traditie bestond van een uitgifte in cijns
(=tijns) in relatie met de grondwaarde. Hoogstens kende men het systeem van de
recognitiecijns die niets met de grondwaarde, maar eerder met de erkenning van
heerlijk gezag (meestal aan de landsheer) te maken had. Er bestond inderdaad in die
gebieden geen traditie die de invoering van pacht verhinderde en 'oude' locale heren
waren er ook al niet (al ontstond er, met name in Zeeland, wel een nieuwe klasse van
'heren' zoals Dekker aantoonde). En natuurlijk verkozen de grondheren aldaar
daarom de pacht boven de cijns omdat dat meer opbracht en omdat pacht minder
onderhevig was aan devaluatie en kon worden opgetrokken als de grond (na ontzilting
bijvoorbeeld) meer opbracht.
Doordat pacht in ontginningsgebieden tussen de dertiende en de veertiende eeuw
de regel werd, werden hoofdzakelijk grote boeren aangetrokken. Deze konden ook
mee risico's nemen om te ontginnen en te ontzilten, wat kleine boeren niet konden.
Het was bovendien onmogelijk om zoveel kleine boeren te laten aanrukken in korte
tijd. Bovendien waren de eigenaars in die ontginningstijd nog blij dat ze via die grote
bedrijven wat aan zelfvoorziening konden doen en gaf het hun prestige. Alleen voor
de turfwinning, die er vooral in de Middeleeuwen belangrijk was, werden mogelijk
heel wat kleinere vermogensgroepen aangetrokken, mogelijk vaak soms zelfs
tijdelijk.
Met andere woorden: ik geloof in grote mate in de stelling van Van Bavel (1999)
dat grootschalige ontginning pacht heeft bevorderd en pacht heeft de evolutie naar
grote bedrijven bevorderd! Pacht heeft de progressie naar commercie en kapitalisme
in de landbouw niet afgeremd maar bevorderd, zeker als de pacht op relatief korte tijd
werd veralgemeend, zoals aan de kust, en de boerengemeenschap geen tijd had om
zich daaraan aan te passen zoals in binnen-Vlaanderen/'
Maar, zo stelt Priester, in slechtere perioden (met dalende graanprijzen en pachten)
deden die eigenaren vaak hun goederen weg via verkoop en werden de vroegere
pachters eigenaren (Priester 1998, 181 e.v.). Dan daalden de productie en de
commerciële mogelijkheden, maar ging de vergroting van de bedrijven verder. Is dat
dan geen tegenstelling? Neen, want dit komt omdat er toen al een klasse van grote
boeren was die deze gronden kon, en toen zelfs moest, kopen om de bedrijfsvoering
op commerciële basis te kunnen handhaven. Men geeft niet zomaar een commerciële
16
LANDBOUW IN ZEELAND