Middeleeuwen lag het maaiveld van dit veenpakket nog wel zo'n twee tot drie meter hoger dan thans het geval is. Daarbij is komen vast te staan dat op dit toenmalige hoogveen toentertijd ook aanzienlijk meer akkerbouw voorkwam dan men lange tijd voor mogelijk hield. We moeten daarbij vooral denken aan de teelt van zomergewassen zoals gerst en haver; maar niet uitsluitend. Door een proces van inklink van het veenpakket daalde het maaiveld sindsdien echter en werd akkerbouw er meer en meer een onmogelijkheid, terwijl de veehouderij een steeds sterker accent kreeg. Dit laatste werd gestimuleerd door de ontwikkeling in de verhouding tussen de prijzen van akkerbouwproducten en veehouderijproducten, die in dit deel van Europa voor de laatste categorie producten gunstiger uitpakte dan elders het geval was. Het een met het andere maakte dat hier, in het centrum van onze thünensiaanse constellatie, verschillende hooggespecialiseerde vormen van rundveehouderij ontstonden, die zich kenmerkten door een hoge inzet van arbeid en kapitaal. Enkele topics uit een hele scala van zaken: In Noord-Holland bijvoorbeeld, werd aanvankelijk tijdens de Late Middeleeuwen naast kaas ook nog boter geproduceerd. Maar sindsdien legden de melkveehouders hier zich toe op de bereiding van vollemelkse kaas, met harde korst. Dit laatste maakte dit product bij uitstek geschikt om over grote afstanden te verhandelen en de Noordhollandse vollemelkse kaas werd dan ook in grote hoeveelheden geëxporteerd naar ondermeer Frankrijk, Portugal en Spanje. In Zuid-Holland ontwikkelden met name gebieden als Rijnland en Delfland zich tot botergebieden bij uitstek. Die boter werd daar geproduceerd, in combinatie met magere kaas. De Delflandse en Rijnlandse boter had een zeer goede naam en werd eveneens wijd en zijd geëxporteerd. De Engelse ambassadeur Sir William Temple merkte daarover in 1673 op: 'They send abroad the best of their own butter into all parts, and buy the cheapest of Ireland, or the North of England for their own use'.10 In het uiterste westen van het rivierengebied, op de overgang naar het Hollands/Utrechtse veengebied - en dus ook in het centrum van ons thünensiaanse krachtenveld - kwam een heel bijzondere bedrijfsvorm tot bloei: het zogenoemde hennep-weidebedrijf." Dit bedrijf vormde een zeer arbeidsintensieve symbiose tussen een melkveehouderijbedrijf (gericht op de productie van vollemelkse kaas èn mest) en de teelt van hennep die op bijna tuinbouwachtige wijze bedreven werd. De teelt van dit eenjarige gewas had plaats in kleine tuinen of zogenaamde hennepwerven, kleine percelen vlak rond de boerderijen, die qua oppervlakte maar een fractie van het totale bedrijfsareaal besloegen. Hennep werd vooral geteeld om z'n vezel, het lint, dat na het roten en braken - of eventueel schillen - van de stengels werd losgemaakt. Al naar de kwaliteit werd hiervan hetzij zwaar, hetzij fijn touwwerk of garens voor de vervaardiging van zeildoek gemaakt. Overigens bloeide wat meer oostelijk op de stroomruggronden langs de rivieren en aansluitend bij een gebied rond de stad 's-Hertogenbosch overigens ook de teelt van hop ten behoeve van de brouwnijverheid. Getuige het Kruid-boek van de botanicus Blankaart uit 1698 werden in dit deel van het rivierengebied zelfs 'heele velden' met hop beteeld. Op al de bovengenoemde hoogproductieve en sterk gespecialiseerde vormen van 24 LANDBOUW IN ZEELAND

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2000 | | pagina 26