Een belangrijke reden daarvoor was de behoefte van de boeren de teelt van
boekweit uit te breiden, hèt grote nieuwe gewas van de Late Middeleeuwen en de
Vroeg-Modeme Tijd. Vooral in de meest westelijke kerspelen van de Veluwe besloeg
de boekweit dat als een arbeidsintensief gewas geldt, latertijds tot wel de helft van het
bouwland-areaal.
Juist in dit westelijke deel van de Veluwe deed tijdens de eerste decennia van de
zeventiende eeuw ook een geheel nieuw en bijzonder handelsgewas zijn intrede: de
tabak. Omstreeks 1620 werd op instigatie van Amsterdamse kooplieden rond
Amersfoort met deze teelt begonnen. Om de teelt onder de hier heersende
klimatologische omstandigheden mogelijk te maken, paste men wel teelt-technieken
toe afkomstig uit de tuinbouw.12
Over de situatie op de Noordbrabantse zandgronden zijn we helaas nog zeer slecht
ingelicht. Het weinige dat we weten, suggereert dat het landbouwbedrijf hier, dicht
tegen het brandpunt van de toenmalige economie al aan het einde van de
Middeleeuwen een wezenlijk intensiever karakter had dan in de hiervoor genoemde
andere Noordnederlandse zandgebieden. Dit kwam ondermeer tot uiting in een
aanzienlijk hogere bevolkingsdichtheid en de vele kleine bedrijven.
Het is duidelijk dat stoppelbeweiding zoals dat in dezelfde tijd in Drenthe en
aanvankelijk ook op de Middennederlandse zandgronden nog algemeen voorkwam,
hier al veel eerder tot de onmogelijkheden was gaan behoren. De verbouw van
nagewassen zoals spurrie en knollen kon daarmee uitgroeien tot een onlosmakelijk
onderdeel van de vruchtopvolging en daarmee van het hele bedrijf. Dankzij de
spurrieweiden brachten de Brabantse zandgronden sinds de zestiende eeuw al
belangrijke hoeveelheden boter voort, die onder andere in Antwerpen gemarkt werd.
Daarbij nam de bereiding van mest op deze bedrijven een zeer centrale plaats in.
'Arme zandgronden' is in deze thünensiaanse context dan ook een relatief begrip.
Wanneer de omstandigheden daartoe aanleiding gaven, werd veel arbeid ingezet en
hoge kosten gemaakt om de vruchtbaarheid ervan te vergroten en dat was hier op de
Westbrabantse zandgronden het geval. Dat maakte dat in dit deel van het land het
areaal bodems die door de bodemkundigen aangeduid worden als enkeerdgronden en
die tot stand kwamen door een veelvuldig gebruik van heideplaggen bij de
mestbereiding, aanzienlijk groter was dan in de Middennederlandse en Noordoost
nederlandse zandgebieden.13
Voordat we de ontwikkelingen in de Nederlandse landbouw in al z'n verscheidenheid
in de tijd willen vervolgen, is het van belang op te merken dat wij het concept van de
Isolierte Staat niet zozeer als een statisch, maar als een dynamisch model hanteren. Ik
merkte dat in het begin van mijn verhaal al op. Naarmate op lange termijn de prijzen
van agrarische producten en hun onderlinge verhoudingen zich ontwikkelden,
veranderden ook de dimensies in de werking van het krachtenveld. Bovendien
kwamen van tijd tot tijd andere gebieden, andere steden op als brandpunt. We gaven
dat ook al aan. Op die wijze opgevat, zijn ook de verschillen in ontwikkeling tussen
regio's als het zuidwestelijk zeekleigebeid enerzijds en het noordelijk zeekleigebied,
met name Groningen, anderzijds, beter te duiden.
We merkten al op dat in de tweede helft van de zestiende eeuw het zwaartepunt
zich verplaatst van Vlaanderen naar de Noordelijk Nederlanden, in het bijzonder naar
Holland. Vervolgen we dan ons verhaal en pakken we de draad op rond het midden
DE ZEEUWSE LANDBOUW IN NEDERLANDS PERSPECTIEF
27