De koopman en de boer. De export van graan vanuit
westelijk Zeeuws-Vlaanderen, 1648-1794
P.J. van Cruyningen
Inleiding
In zijn Geschiedenis van de Zeeuwse landbouw besteedt Priester uitgebreid aandacht
aan de tarweteelt.' Terecht, want tarwe was het hoofdgewas van de Zeeuwse
landbouw. De Zeeuwse boeren produceerden zo veel tarwe, dat deze provincie aan het
eind van de achttiende eeuw voldoende van dit graan exporteerde om er de 220.000
inwoners van Amsterdam mee te kunnen voeden.2 Priester heeft zich vooral
geconcentreerd op de productie van tarwe en minder aandacht besteed aan de export
van dit gewas. Wat de export betreft, beschrijft hij vooral de situatie aan het eind van
de achttiende eeuw, toen het Zeeuwse graan vooral bestemd was voor de markten van
Rotterdam. Dordrecht en Amsterdam.3
In deze bijdrage wil ik Priester's werk aanvullen door een gedetailleerd beeld te
geven van de handel in en export van tarwe en andere granen vanuit een Zeeuwse
regio in de zeventiende en achttiende eeuw. Een detailstudie van de graanhandel kan
niet alleen bijdragen aan het inzicht in de handelsstromen en de verschuivingen die
zich daarin voordeden, maar ook aan de beantwoording van de vraag waarom de
bedrijfsgrootte in de Zeeuwse landbouw gedurende de achttiende eeuw toenam.4
De bestudeerde regio is West Zeeuws-Vlaanderen. Dit was in de achttiende eeuw
een zeer belangrijk tarwe-exporterend gebied. Aan het eind van die eeuw werd hier
vandaan naar schatting jaarlijks circa 68.000 hectoliter tarwe uitgevoerd, wat
neerkomt op ongeveer een derde van de totale Zeeuwse export.
Eerst zal ik de de manier bespreken waarop de graanhandel was georganiseerd en
vervolgens de bestemming van het uitgevoerde graan. Voor een beter begrip is het
echter zinvol om eerst even een korte schets te geven van de landbouw in westelijk
Staats-Vlaanderen in de zeventiende en achttiende eeuw.
De West Zeeuws-Vlaamse landbouw tijdens de Republiek
Aan het eind van de zestiende eeuw, tijdens de Nederlandse Opstand, werd de
noordwesthoek van Vlaanderen letterlijk van de kaart geveegd: rond 1600 stond ruim
80% van het gebied onder water. In de periode van ongeveer 1610 tot 1660 werd het
grootste deel van de geïnundeerde gebieden echter weer herdijkt. Een positief gevolg
van de overstromingen was dat zich een vruchtbare laag zeeklei had afgezet
gedurende de jaren dat het gebied onder water stond. Bovendien maakte het feit dat
men helemaal opnieuw moest beginnen het mogelijk om hier bedrijven te stichten die
aan de nieuwste eisen voldeden. De kapitalistische inpolderaars zullen hier ook zeker
naar hebben gestreefd. Zo ontstond in het westelijk deel van Staats-Vlaanderen een
grootschalig, efficiënt gemengd bedrijf waarin het accent lag op de graanteelt ten
behoeve van de stedelijke markten.
Al snel kregen de boeren in dit gebied echter te maken met problemen. Nog terwijl
de herdijkingen aan de gang waren, begonnen rond 1660 de tarweprijzen te dalen.5
Aanvankelijk werd de dalende trend nog wel afgewisseld met korte perioden van
herstel, maar vanaf 1710 zette een langdurige depressie in die omstreeks 1730 het
32
LANDBOUW IN ZEELAND