van deze familie is dus gelegd in de graanhandel.
Ondanks de nadelen die daaraan waren verbonden, blijkt dus toch een groot deel
van het West Zeeuws-Vlaamse graan via de tussenhandel te zijn verkocht. De reden
waarom dat gebeurde kunnen we achterhalen door te bekijken welke boeren hun
graan voor eigen rekening lieten verschepen. De boeren waarvan de namen in de
tolrekeningen worden vermeld, behoorden vrijwel allen tot de meest welgestelde
families, die de depressie van de eerste helft van de achttiende eeuw zonder
kleerscheuren hebben overleefd. Blijkbaar speelde de kapitaalkracht van een boer dus
een rol bij zijn beslissing of hij zijn graan al dan niet via de tussenhandel zou
verkopen. De Hullu heeft hierover in een van zijn boekjes tussen neus en lippen door
een veelzeggend spreekwoord geciteerd. In de negentiende eeuw placht men in West
Zeeuws-Vlaanderen over sommige boeren te zeggen dat 'hun piezel op wielen
stond'.' Daar bedoelde men mee dat ze zo krap bij kas zaten dat ze hun gedorste graan
niet konden opslaan in hun 'piezel' (graanzolder), maar dat ze het meteen moesten
verkopen en op wagens laden om het naar de graanhandelaar te brengen.
Vanwege de slechte economische omstandigheden moeten er in de eerste helft van
de achttiende eeuw veel boeren zijn geweest wier piezel op wielen stond. Zo moesten
tussen 1720 en 1740 63 boeren in het Vrije van Sluis wegens pachtschulden hun
inboedel verpanden aan de grondeigenaar; dit op een totaal van minder dan 300
boeren.10 Het zal duidelijk zijn dat boeren die in dit soort omstandigheden verkeerden
het zich niet konden permitteren hun graan rustig aan beetje bij beetje naar de
marktplaats te verschepen. Zij moesten het zo snel mogelijk na het dorsen verkopen
omdat ze geld nodig hadden om hun meest dringende schulden te voldoen. Zo bezien
speelden lieden als de 'Oosterhouters' zelfs een positieve rol doordat ze boeren die in
geldnood zaten op korte termijn hielpen te overleven. Deze boeren ontvingen dan
echter wel minder voor hun producten dan wanneer ze die voor eigen rekening op de
stedelijke markt hadden verkocht. Op de langere termijn werden hun problemen
hierdoor verergerd.
De boeren die over voldoende reserves beschikten, konden ervan verzekerd zijn
dat ze de hoogst haalbare prijs zouden ontvangen. Bovendien stonden er wegen voor
hen open om hun inkomsten nog verder te vergroten. Zo konden ze profiteren van
eventuele prijsverschillen tussen markten of speculeren door een deel van de oogst
vast te houden in afwachting van hogere prijzen. De gevolgen daarvan blijken uit de
boekhouding van de familie Mullié uit Heille over de jaren 1740-1743.11 De Mullié's
verkochten nooit via de tussenhandel, maar altijd rechtstreeks op de Middelburgse of
Rotterdamse markt. In Middelburg hadden ze een vaste makelaar, Pierre Florimond
Grandjon, die ook vele andere Zeeuws-Vlaamse boeren tot zijn klanten kon rekenen.
De Mullié's verkochten het meeste graan in Middelburg, maar af en toe gingen er ook
partijen naar Rotterdam en dat legde ze geen windeieren. Zo kregen ze in het voorjaar
van 1742 voor een zak tarwe in Rotterdam 33 cent meer dan in Middelburg.12 Hun
grootste winst maakten ze echter door speculatie. Van de tarweoogst van 1739 hadden
ze 188 zakken niet verkocht, kennelijk omdat ze de prijs toen te laag vonden. In 1740
echter mislukte de tarweoogst geheel door de strenge winter, ook de Mullié's moesten
in het voorjaar van 1740 al hun wintertarwe uitploegen. Doordat ze echter nog tarwe
van het vorige jaar hadden, konden ze toch profiteren van de hoge tarweprijzen die het
gevolg waren van de misoogst van 1740. Voor 188 zakken ontvingen ze in 1740 en
1741 in totaal ongeveer 2.000 gulden, voor die tijd een indrukwekkend bedrag.13
36
LANDBOUW IN ZEELAND