ze konden vertrouwen. Soms verkochten ze ook wel eens wat in Rotterdam, maar niet
op de grote schaal waarop graanhandelaren dat deden. Dat de boeren zelf de
graanhandel ter hand namen had dus tot gevolg dat Middelburg Rotterdam kon
verdringen als belangrijkste graanmarkt.
Een belangrijke vraag bij dit alles is natuurlijk hoe de boeren zich op de hoogte
konden stellen van de marktprijzen. Pas in 1758 begon de Middelburgsche Courant
met het publiceren van marktberichten en dan is het nog de vraag hoeveel boeren er
waren die die krant lazen. Of er eerder al prijscouranten bestonden, is niet bekend.
Waarschijnlijk kregen ze hun informatie vooral via de schippers die het graan voor
hun vervoerden en via de afrekeningen van hun makelaar. Deze placht namelijk het
geld dat de verkoop van het graan had opgebracht, verminderd met zijn provisie en
andere kosten, met de schipper mee terug te sturen met een begeleidend briefje
waarop de verkoopprijs en de gemaakte kosten werden verantwoord. Soms stonden
op die briefjes korte mededelingen zoals 'de markt is slap'. Een andere mogelijkheid
is dat ze nieuws over de prijsontwikkelingen kregen van naar de stad verhuisde
familieleden. Ongetwijfeld zal de op deze wijze verkregen informatie op de locale
markten verder zijn verspreid.
Conclusies
Deze studie van de West Zeeuws-Vlaamse graanuitvoer leidt tot een tweetal
conclusies. De eerste daarvan betreft de toename van de bedrijfs grootte die in het
achttiende-eeuwse Zeeland kan worden geconstateerd.21 Deze kan worden gezien als
een gevolg van de depressie in de eerste helft van de achttiende eeuw. Vele boeren
konden het toen niet bolwerken en moesten hun bedrijf opgeven, waarna anderen deze
bedrijven opslokten. Een belangrijke reden waarom die anderen er wél in slaagden te
overleven, was dat zij beschikten over voldoende financiële reserves. Hierdoor
konden zij de verkoop van graan in eigen hand houden en er voor zorgen dat ze een zo
hoog mogelijke prijs voor hun gewassen ontvingen. Soms konden ze zelfs forse
winsten maken door te speculeren. Voor armere boeren die meteen aan handelaren
moesten verkopen, bestonden deze mogelijkheden niet. Zij moesten met minder
inkomsten genoegen nemen en legden uiteindelijk het loodje. Alleen de boer die
tegelijk ook koopman was, kon deze moeilijke jaren overleven.
In de tweede plaats bleek dat de West Zeeuws-Vlaamse landbouw zich pas na 1700
duidelijk op het Noorden is gaan oriënteren. Tot het eind van de zeventiende eeuw
bleven de economische banden met Vlaanderen sterk en ging het grootste deel van het
uitgevoerde graan naar Brugge en Gent. Door een uitvoerverbod, oorlogsomstandig
heden en afnemende vraag vanuit Vlaanderen werden de West Zeeuws-Vlamingen
aan het begin van de achttiende eeuw genoodzaakt zich op het Noorden te oriënteren.
Gedurende de eerste veertig jaren van de achttiende eeuw werd Rotterdam de
belangrijkste exportbestemming. Daaraan kwam een eind toen de boeren omstreeks
1740 de graanhandel steeds meer zelf in handen namen en de tussenhandel
uitschakelden. De boeren hadden minder kennis van ontwikkelingen op verderaf
gelegen markten en lieten hun tarwe daarom liever verkopen door een vertrouwde
makelaar in het nabijgelegen Middelburg. Hierdoor kon Middelburg de leidende
positie van Rotterdam overnemen en werd het de stapelmarkt voor Zeeuws-Vlaams
graan totdat de Fransen daar in 1795 ruw een eind aan maakten.
40
LANDBOUW IN ZEELAND