boer, om op eigen land te kunnen werken.' Dit pachten van land voor eigen gebruik is in deze eerste periode de grote tegenhanger van de modernisering van de Zeeuwse landbouw. Door de hogere opbrengst van het land zijn de lonen naar verhouding sneller gestegen dan de pachten. Oftewel', de factor arbeid stijgt in waarde en productie op kleine eenheden, intensieve landbouw dus, wordt lonender dan voorheen. Je kan, met andere woorden, op je eigen stukje land genoegen nemen met een lagere beloning van je arbeid per uur, en toch rondkomen. Het betekende voor de landarbeider minder afhankelijkheid van de boer, maar ook deze oplossing van het arbeidsvraagstuk kwam niet over heel Zeeland evenveel voor. Vooral op Zuid- Beveland, waar blijkbaar veel land beschikbaar was, kwam een proces op gang waarbij losse arbeiders zich langzaam aan opwerken tot klein-landbouwer.5 Maar die mogelijkheid was bijvoorbeeld in grote delen van Zeeuws-Vlaanderen uitgesloten. Het pachtland zat vast in de handen van grote grondbezitters en ook kwam er heel weinig grond te koop. Waarschijnlijk was dit een van de redenen dat er toch heel wat minder arbeiders los arbeider werden dan op Zuid-Beveland. De sociale Kasboek van los arbeider A. Jobse te Oostkapelle (1934) j>r y zr •-'/ 1/ 44 LANDBOUW IN ZEELAND

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2000 | | pagina 46