Andere oplossingen voor het arbeidsvraagstuk die bij deze eerste fase horen, zijn
onder meer het 'kooistelsel' en het tijdelijk werken in andere regio's door land
arbeiders. Het werken in een 'kooie' of 'kro' onder een 'kooibaos' kwam voor in
Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Beveland: een landarbeider die een vijftien of twintig
mannen, soms ook vrouwen en oudere kinderen inhuurde om die in de pieken van het
landbouwseizoen bij boeren te verhuren, soms ook op land dat hij zelf voor een
seizoen gepacht had. Een commercieel antwoord op de moderne bedrijfsvoering in
feite, en volledig gebaseerd op het bijbehorende verschijnsel van werken in tarief. Het
werken in andere regio's tenslotte, kon de tijdelijke tekorten oplossen met
overschotten van elders. Zo werkten er arbeiders uit het Noorden van Walcheren waar
nog nauwelijks suikerbieten verbouwd werden in de jaren twintig in de bietenoogst in
Noord-Beveland en in de omgeving van Breskens. Sint Annalanders werkten tijdelijk
op Sint Philipsland, mensen uit het dichtbevolkte Hontenisse gingen in de
piekperioden naar de polders van Nieuw-Namen of die rondom Zaamslag. Ploegen
grondwerkers uit Noord-Beveland en de grensstreek bij Sint Jansteen trokken naar
Noord-Holland, arme Vlamingen uit Maldegem of het Land van Waas hielpen de
boeren in Zeeuws-Vlaanderen.9
Tweede fase: de aanvankelijke oplossingen werken niet meer
Hoezeer de Landarbeiderswet van 1920 een signaal was van het stagnerend oplossend
vermogen van de landbouw zelf ten aanzien van het arbeidsvraagstuk, blijkt eigenlijk
al uit haar geringe succes in Zeeland. Maar 2Viprocent van de mini-bedrijfjes werd in
onze provincie gerealiseerd: 144 stuks in 1940. Dat getal stond tegenover een aantal
van ruim 27.000 landarbeiders. Land bleef even schaars als het geweest was. Op
Colijnsplaat bijvoorbeeld kon de Vereeniging ter bevordering van de verkrijging van
onroerend goed door landarbeiders op Noord-Beveland' in het begin van de jaren
twintig maar grond loskrijgen om zes arbeiders aan een stukje land te helpen. Als er
land vrijkwam, lag over het algemeen de pachtprijs te hoog, en de vereniging mocht
zich niet binden voor prijzen die een risico op lange termijn betekenden. Alleen op
Wissenkerke had de Vereniging geluk en konden 28 lapjes grond aan landarbeiders
uitgegeven werden. Met de intrede van de economische crisis rond 1930 zegden
vervolgens in Colijnsplaat zo goed als alle landarbeiders hun lidmaatschap van de
Vereeniging op. Het pachten van land voor klein-landbouw was toen niet meer
aantrekkelijk.10
De crisis van de jaren dertig betekende het definitieve einde van de locale
oplossingen voor het arbeidsvraagstuk in de Zeeuwse landbouw. Maar het begin van
de fase waarin die oplossingen onder druk kwamen te staan, moeten we toch eerder
situeren: in de Eerste Wereldoorlog. De grote winsten van de boeren in die
oorlogsjaren stonden in schril contrast tot de soms jaren nog op het oude peil blijvende
lonen van in elk geval de vaste landarbeiders. Het betekende voor de Zeeuwse
landbouw de introductie van het verschijnsel 'vakbond'. De Landarbeidersbond van
het CNV kreeg haar eerste afdelingen op Tholen en Walcheren, gebieden met een
grote meerderheid van vaste arbeiders. Interessant is dat in elk geval op Walcheren de
initiatiefnemers behoorden tot de losse arbeiders, die moeilijker door represailles van
boerenzijde te treffen waren. Van Schouwen-Duiveland weten we. dat het daar
voorgekomen is dat arbeiders die voor de bonden ijverden, buiten het eiland of in elk
geval buiten het eigen dorp werk moesten zoeken. Voor de streken met veel losse
46
LANDBOUW IN ZEELAND