Rijden met een zelfbinder, begin jaren dertig, te Arnemuiden. geholpen zouden worden, was jarenlang het grote twistpunt met de bonden. De boeren heten zich echter niet dwingen op het punt van hun bedrijfsvoering. Een opmerkelijk initiatief in dit verband was het adres van de gemeente Poortvliet: een oproep aan de boeren in Zeeland om zoveel mogelijk niet-machinaal te laten werken ten voordele van de arbeiders. Alle Zeeuwse gemeenteraden werden aangeschreven om deze oproep te steunen. Eigenlijk alleen in de Zak van Zuid-Beveland reageerden gemeenteraden overwegend positief, waarschijnlijk door de invloed van de burgemeester van Heinkenszand, mr Mes en het raadslid Beaufort. Of de oproep ook concreet veel opleverde, is niet bekend.13 Het belangrijkste gevolg van de crisisjaren was dat er voortaan contracten afgesloten werden voor alle arbeiders van één dorp. De overheid moest daarbij soms hardhandig ingrijpen; dat werd mogelijk gemaakt door de wetgeving op de crisissteun aan de landbouw. De werking van de vrije markt in de onderhandelingen tussen boer en arbeider werd dus ingeperkt. Al in de loop van de jaren dertig zien we dan ook op Noord-Beveland en Schouwen het verschil kleiner worden tussen de uurlonen in de piekperioden van het landbouwseizoen en die in de slappe tijd. Het is een ontwik keling die pas na de oorlog echt duidelijk wordt. Maar omdat de onderhandelingen dan provinciegewijs gevoerd worden, is het dan niet meer mogelijk om binnen Zeeland vergelijkingen te maken. En tot slot over de crisisjaren: natuurlijk lag ook nu weer een deel van de oplossing van het arbeidsvraagstuk buiten Zeeland. In 1939 was zo'n 12 procent van de bevolking van de kersverse Wieringermeerpolder van Zeeuwse afkomst. Het aantal Zeeuwen dat in Rotterdam een detailhandel - dikwijls een groentewinkeltje - begon, was niet op de vingers en tenen van één normaal geschapen landarbeider te tellen.14 48 LANDBOUW IN ZEELAND

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2000 | | pagina 50