moment had de Watersnoodramp zich al voltrokken. De gevolgen: in eerste instantie weer een vraag naar werkkrachten voor dijkherstel, daarna voor herverkaveling en vervolgens werd door diezelfde herverkaveling van de kleine percelen op Schouwen de laatste hinderpaal voor definitieve mechanisatie weggeruimd. Een factor die daarbij trouwens ook een rol speelde was de financiële vergoeding na de watersnoodramp, die veel beter was dan die van na de oorlog 15 In andere delen van Zeeland was de ramp vooral van belang vanwege de goede verbindingen die ontstonden in het kader van het Deltaplan. Voortaan reisden ex- landarbeiders uit Noord-Beveland naar fabrieken in Rotterdam en West-Brabant, een beweging die hun Thoolse collega's al eerder hadden gemaakt. Alleen op Walcheren bleven tot in de jaren zestig veel boerenbedrijven ongemechaniseerd en waren er nog vaste landarbeiders. In het Land van Axel stapte de laatste kooibaas omstreeks diezelfde tijd naar de fabriekspoort van de DOW om daar met zijn laatst overgebleven mensen te gaan werken. Het arbeidsvraagstuk in de Zeeuwse landbouw had zich uiteindelijk, een kleine honderd jaar na haar ontstaan, opgelost. Tussen 1947 en 1960 was het aantal landarbeiders in de provincie afgenomen met 45 procent, in de 5 jaar daarna werd het nog eens gehalveerd. Zeeland was in 1964 de provincie met de meeste landarbeiders van boven de 50. De sociale status van het beroep was laag en nieuwe industriegebieden zoals het Sloe riepen om werkkrachten. Twee jaar eerder, in 1962, was de voorjaarspiek in de suikerbietenteelt door de introductie van monogernt- zaden sterk beperkt.16 Het zal duidelijk zijn dat de mate van modernisering in de landbouw voor de diverse Zeeuwse regio's belangrijke gevolgen had op sociaal gebied. Hoewel allerlei andere factoren meespeelden - van de beschikbaarheid van land tot de mate van oorlogsschade - bleken de gebieden waar de modernisering eind negentiende eeuw snel tot stand kwam tevens de gebieden te zijn waar de landarbeiders in de loop van de twintigste eeuw sneller buiten de landbouw traden: Noord-Beveland, grote delen van Noord-Zeeland en van Zeeuws-Vlaanderen. De prijs voor die snelheid was echter hoog: seizoenswerkeloosheid, relatief slechte sociale verhoudingen en tijdens de tweede fase van stagnatie massale werkloosheid en maatschappelijke ontreddering. Weerbare mensen kortom, maar zonder mogelijkheden. Velen van hen zagen het uittreden uit de landbouw dan ook niet bepaald als een ramp. Bij mijn onderzoek op Walcheren kon ik twaalf jaar geleden nog wel eens een landarbeider horen terugverlangen naar de rustige voortgang der seizoenen in de vooroorlogse periode. Bij mijn recente onderzoek in het voorjaar van 1998 op Colijnsplaat heb ik zulke geluiden niet gehoord - of zou dat soms liggen aan die twaalf jaar verschil? 50 LANDBOUW IN ZEELAND

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2000 | | pagina 52