Structurele veranderingen De veranderingen die in onze eeuw plaatsvonden zijn zo ingrijpend geweest, dat het moeilijk is zich een voorstelling te maken van het leven en werken op een oude boerderij. Zelfs voor de historicus zijn de belevenissen van de ontelbare arbeiders en boeren moeilijk te achterhalen; hij kan alleen een koele reconstructie achteraf maken, een berekenend betoog waarin de grote lijnen worden onthuld die tijdgenoten wel moesten ontgaan. De processen die hij beschrijft voltrokken zich immers op de achtergrond van alledaagse gebeurtenissen. Ze namen vaak decennia, generaties soms, in beslag. Een van die trage, nauwelijks waarneembare ontwikkelingen deed zich voor in de economische structuur van Zeeland. In de drie eeuwen na 1600 kreeg de provincie steeds meer een agrarisch karakter. Langzaam maar zeker werden meer en meer mensen voor werk en inkomen afhankelijk van de landbouw. De stedelijke handel en nijverheid vertoonden weinig groei en raakten op een gegeven moment zelfs in een ernstige crisis verzeild. Zelfs Middelburg, de hoofdstad waarvan tal van historici hebben gedacht dat het vroeger een metropool moet zijn geweest - Middelburg was in werkelijkheid niet meer dan een middelgroot provinciestadje met een dalend inwonertal. Nee, niet de stad, maar het platteland had in Zeeland de toekomst. De oorzaak van dat proces van ruralisatie lag, zoals bij veel van de ontwikkelingen die in het boek worden beschreven, buiten de provincie. Daar immers voltrok zich in de eeuwen na 1600 in economisch opzicht een aardverschuiving. Het centrum van de Noordwest-Europese economie verplaatste zich toen van Antweipen naar Amsterdam. Holland werd in de zeventiende eeuw het voornaamste knooppunt. Zo'n honderd jaar later, in de achttiende eeuw, verplaatste het centrum zich voor de tweede keer. Ditmaal naar Engeland, waar de industriële revolutie tot een ongekende economische groei leidde. De Zeeuwse steden konden de concurrentie met deze giganten niet aan. Ze kwamen in de periferie van het centrum te liggen. Voor de regionale landbouw boden deze ontwikkelingen juist wel nieuwe kansen. Holland en later ook Engeland hadden veel behoefte aan broodgraan en nijverheidsgewassen. Zeeuwse boeren wisten op die vraag in te spelen door zich te specialiseren in de teelt van tarwe en meekrap. De Zeeuwse landbouw bloeide dankzij economische groei elders. Het succes was echter niet eeuwigdurend. Zoals in iedere oude agrarische samenleving waren ook in Zeeland de mogelijkheden tot groei beperkt. Weliswaar stond de landbouwtechniek hier op een hoog peil en waren de oogsten er vaak overvloediger dan elders, tegelijkertijd was verbetering van dit alles uitgesloten. Hoeveel tarwe men van de akkers haalde, dat schommelde van jaar tot jaar, maar de oogst overschreed nooit het bijkans onbereikbare maximum van 2.000 kilo per hectare, hoe hard men ook wiedde of hoeveel mest men ook op het land reed. Die onzichtbare grens, opgelegd door de natuur, zou eerst in onze tijd verschuiven. Eerst toen maakten kunstmest en hoogrenderende rassen het mogelijk de productiviteit verder te verhogen. Zover was het in het jaar 1600 nog niet. Expansie was alleen mogelijk door land in te polderen. Dat is ook op grote schaal gebeurd, vooral in de eerste honderd jaren na 1600. Gemiddeld werd toen ieder jaar 400 a 500 hectare drooggelegd en het gevolg was dat er jaarlijks zo'n tien forse boerderijen bijkwamen. Daarmee werd jaar op jaar een bestaan gecreëerd voor tientallen mensen: boeren, arbeiders, ambachtslieden. Maar ook aan de bedijkingen stelde de natuur een grens. 6 LANDBOUW IN ZEELAND

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2000 | | pagina 8