in Utrecht de paradox van de observator duidelijk maakte door ze een kaart uit het proefschrift van
Pauwels voor te houden en ze met een klein brokje in de keel op het eiland Noord-Beveland te wijzen,
waar Kortgene is opgesierd met een rood rondje (ook mijn moeder noemde Kortjeen al 'ut rooie durp',
maar dan op andere gronden), zo ook Wissenkerke, terwijl wat Kamperland zou kunnen zijn (de
plaatsnamen staan er niet bij) groen is aangegeven en Colijnsplaat tenslotte, (Kats en Strodorp doen niet
mee) een half rood, half groen rondje heeft (altijd al een biezonder dorp geweest).
Dat bestaat natuurlijk niet, legde ik dan vervolgens opgewonden uit: de ene Noord-Bevelander groen
en zijn buurman rood (in taalkundig opzicht dan) dat haal je de koekoek. In 1953 was Noord-Beveland
nog een geïsoleerd eiland waar om half acht 's avonds het laatste pontje richting wereld vertrok (Een
Noord-Bevelandse zei toen ze voor de eerste keer van haar leven op dat pontje stond om naar de Goese
markt te gaan: 'Vaarwel Europa, ik hae nae Hoes') en waar zo niet journalisten dan toch wel stijlboeken
een onbekend verschijnsel waren. Kortom een in alle opzichten egaal gebied, van vreemde smetten vrij.
Hier moet dus wel sprake zijn van een enkele informant die conform de paradox van de observator
'gröös' wilde doen. Dat vonden mijn studenten ook.
Hoe het dan verder zat met al die andere Noord-Bevelandse informanten die die paradox kennelijk aan
hun laars gelapt hadden en op schrift en nog wel voor een vreemde gewoon gedaan hadden of ze thuis
waren en de hun voorgelegde rode volgorde in de groene hadden veranderd, liet ik verder onbesproken.
Misschien lazen die nog wel iedere dag in de Statenbijbel.
Pauwels deed haar onderzoek nog net in de jaren voor De Ramp, die alles in Zeeland zo grondig op
zijn kop heeft gezet en niet in de laatste plaats de provincie heeft 'ontsloten', zoals het heet. En wat
blijkt nu ineens onverwacht? Zesenveertig jaar later laat Engel Reinhoudt met zijn artikel zien dat het
in Zeeland met die rode en groene volgorde nog krek hetzelfde is als toen.
Hoe nu, zult u denken. Dat artikel van Reinhoudt gaat toch over spelling? Jawel, maar in het kader
daarvan heeft hij iets soortgelijks gedaan als Pauwels indertijd. Maar dan nu, o wonder, geheel in
overeenstemming met de nieuwe eisen die Labov aan dialectonderzoek stelt: Vraagje informanten naar
geheel iets anders (bij voorbeeld hoe laat het is) dan waarom het je begonnen is (hun taalgebruik). Zo
kun je, als je je vragen een beetje slim uitkiest, bepaalde dingen op het spoor komen van hun spontane,
natuurlijke, endogene taalgebruik. Labov heeft van dat soort onderzoek een aantal indrukwekkende
specimina uitgevoerd en op schrift gesteld.
Onbedoeld is Reinhoudt nu in zijn voetsporen getreden. Hij heeft twaalf Zeeuwen gevraagd een
bepaald hen voorgelegd tekstje in het Nederlands, te vertalen in hun dialect en die vertaling dan op te
schrijven in een daarvoor geëigende spelling, zoals de betreffende Zeeuwen die gewoonlijk hanteren
als ze in hun dialect schrijven. 'Het gaat dus niet om de vertaling, maar om de spelling', schrijft
Reinhoudt nadrukkelijk. Maar ondertussen laten die vertalingen wel iets prachtigs zien. Het tekstje
eindigt namelijk met de zin: Later wordt zoiets altijd mooier dan het is eeweest. Die zin eindigt dus
met een rode volgorde. En wat doen die twaalf uitverkoren Zeeuwen? Hoe ze ook spellen, ze draaien
die rode volgorde bijna allemaal om in een groene en dat zonder dat daar, in tegenstelling tot bij het
onderzoek van Pauwels, specifiek naar gevraagd werd, integendeel hun was gevraagd alleen op de
spelling te letten.
Met dit resultaat in handen, krijg ik de dringende behoefte mijn studenten van toen nog eens terug in
de klas te halen om ze te vertellen dat het bij nader inzien met de onbetrouwbare gevolgen van de
paradox van de observator misschien wel meevalt.
Hoe zou dat komen? Ik denk zo: Natuurlijk heeft Labov gelijk dat een observator als hij/zij lijfelijk of
in de vorm van een vragenlijst de deur van een informant binnenvalt, de taalgebruiksituatie daarmee
hoe dan ook beïnvloedt. Maar wat Labov vergeet, is dat juist een vragenlijst de informant in staat stelt
om er eens echt voor te gaan zitten en zich voor te stellen hoe zijn informele, spontane taalgedrag er op
de gevraagde punten uit ziet. Of liever, dat vergeet Labov niet, hij betoogt dat normale mensen, daar
bedoelt hij in dit geval taalgebruikers mee die geen taalkundige opleiding hebben genoten, niet in staat
9