ROOIE EN GROENE ZEEUWEN OF WIE IS CEES VAN BOVEN Iets over de syntaxis van de Zeeuwse dialecten Arie Sturm Altijd gedacht dat Engel Reinhoudt alleen maar aan de lopende band prachtige liedjes in het Zeeuws schreef en vertolkte, maar nu blijkt hij Nehalennia 124) ook nog behartenswaardige zaken over de spelling van zijn moedertaal te kunnen verwoorden. Beroepsmatig en als privépersoon ben ik altijd van mening geweest dat je bezighouden met spellingproblemen alleen maar iets is voor taalliefhebbers die zich vervelen en niets leukers weten te verzinnen. Maar nu moet ik toch toegeven dat lezen over hoge bomen in bij voorbeeld de Walcherse romans van Hendrik Sturm ('Neef Eine') anders in mijn hoofd moet klinken dan lezen over zulke bomen in het land van Schouwen of bij het Goese Sas. Niet voor niets werd ik door mijn het Walcherse 'ook' bezigende oudoom Ko als ik bij hem aan de Veerse weg logeerde steevast 'Arie ok' genoemd. Zonder geëigende spelling zou ik daar natuurlijk niet eens over kunnen schrijven. Nooit aan gedacht. Maar er is nog een andere reden waarom ik blij ben dat ik mijn tegenzin bij het lezen van de titel Spelling raakt het hart van de taal heb overwonnen. Als syntacticus met onvermijdbare beroepsdeformatie ben ik er namelijk van overtuigd dat, zo een taal al een hart heeft, dat dat dan beslist de syntaxis daarvan is en juist over de syntaxis van het Zeeuws komt in Reinhoudts artikel onbedoeld heel pregnant een merkwaardig feit aan het licht dat mijn eigen hart sneller heeft doen kloppen. Ik wil graag uitleggen waarom. Een voor syntactici al lange tijd enerverend want zeer raadselachtig verschijnsel van het Nederlands in al zijn varianten (standaardtaal, dialecten en sociolecten) is dat de voltooide tijd in bijzinnen syntactisch op twee manieren gestalte kan worden gegeven, namelijk met het hulpwerkwoord van tijd vóór het bijbehorende hoofdwerkwoord of erachter. Ik maak dat met een paar voorbeelden duidelijk. De voltooide tijd van de zin: (1) Ik ben blij als ik dat liedje hoor kan luiden: (la) Ik ben blij als ik dat liedje gehoord heb of (lb) Ik ben blij als ik dat liedje heb gehoord En van de zin: (2) Ik ben blij dat ik weer thuis ben luidt de voltooide tijd: (2a) Ik ben blij dat ik weer thuis geweest ben of (2b) Ik ben blij dat ik weer thuis ben geweest Twee opmerkingen vooraf over dit verschijnsel: Het doet zich niet voor in hoofdzinnen, want daarin staat het verbogen werkwoord, de zgn. persoonsvorm, nu eenmaal vooraan in de zin (ook al zo'n merkwaardig fenomeen van het Nederlands en het Duits: waarom toch zo moeilijk als het ook makkelijk kan, vele andere talen doen het zonder dit onderscheid tussen hoofd- en bijzinnen). Ten tweede, het verschijnsel van die twee volgordes in de bijzin is in feite onderdeel van een veel groter complex, omdat (ook weer in het Nederlands en het Duits) veel meer dan twee werkwoorden aan het eind van een zin bij elkaar kunnen staan: Tel ze maar in de klassieke voorbeeldzin Ik zou hem wel eens willen hebben zien durven blijven staan kijken. Die complexere verschijnselen laat ik hier graag buiten beschouwing, zonder dat daardoor wat ik ga zeggen minder waar wordt (hoop ik). Dat van die twee mogelijke volgordes bij voltooide tijden is om minstens twee redenen een opvallend verschijnsel. Ten eerste is er geen sprake van in het Duits, een taal die overigens, ook in syntactisch opzicht (zie boven), zo nauw met het Nederlands verwant is. In het Duits hoor en zie je altijd alleen de volgorde van de (a)-zinnen en als je het eens probeert op de manier van de (b)-zinnen, verraad je 'sofort' datje er niet echt bijhoort zoals ik door eigen schade en schande heb leren vaststellen. 2

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2000 | | pagina 4