Ten tweede, weliswaar, zijn er talen met een zogenaamde 'vrije woordvolgorde' in zinnen en woordgroepen (bij voorbeeld het klassieke Latijn, waarin het echt niets uitgemaakt schijnt te hebben of je zei 'Ego luctor'. dan wel 'Luctor ego'), maar het Nederlands behoort duidelijk niet tot dat type taal. Dat betekent, in het Nederlands is (net als in andere Germaanse talen) de volgorde van woorden in zinnen en woordgroepen of vast (het is altijd het water, nooit water het. zware klei en nooit klei zware) of de volgorde is variabel, maar dan betekent de ene volgorde iets anders dan de andere: in de duinen betekent iets anders dan de duinen in, ik worstel iets anders dan worstel ikl En juist in dit opzicht springt het volgordeverschijnsel bij de voltooide tijd wel erg uit de band: daar is de volgorde variabel, maar ik zou niet weten wat het verschil in betekenis is tussen (la) en (lb) of tussen (2a) en (2b). Hoe zit dat? Daar is al heel veel onderzoek naar gedaan en navenant veel over te vinden in taalkundige literatuur. Maar om nou te zeggen dat het raadsel ontsluierd is? Prof. A. Sassen (bij leven hoogleraar Nederlandse taalkunde aan de universiteit van Groningen en onder meer bekend om zijn proefschrift over het dialect van het Drentse Ruinen) heeft in een fraai artikel uit 1963 betoogd dat de volgorde in de (a)-zinnen de echte, oorspronkelijke, wat hij noemt 'endogene' volgorde van het Nederlands is, die dus als het ware tot het hart van de taal behoort en net als een endogene depressie van binnenuit komt. De volgorde in de (b)-zinnen noemt hij 'exogeen' en daar bedoelt hij dan mee 'eigenlijk vreemd' omdat die eerst in de loop van de geschiedenis van het Nederlands van buitenaf opgedrongen en in zwang gekomen is (of is gekomen om het gelijk maar eens exogeen uit te drukken). Maar hoe dat precies in zijn werk is gegaan (gegaan is), blijft duister. Ikzelf heb in een artikel uit 1990 proberen te beargumenteren dat bepaalde abstracte, niet direkt waarneembare, principes voor de bouw van syntactische structuren de endogene en exogene volgorde in het Nederlands mogelijk maken (en niet in die van het Duits) en dat Nederlandse taalgebruikers van die geboden mogelijkheid, om wat voor redenen dan ook, gebruik maken. Kortom de mogelijkheden die de grammatica van een taal de taalgebruiker biedt, zijn soms ruimer dan strikt noodzakelijk is (want zonder die twee volgordes kom je ook goed uit de voeten, zoals de Duitsers continu laten zien). Veel meer valt er niet over te zeggen, denk ik. Natuurlijk kun je wel proberen te achterhalen wat nou precies de redenen zijn waarom Nederlanders de hun in de grammatica van hun moedertaal geschonken rijkdom ook daadwerkelijk gebruiken en nu eens op de ene dan weer op de andere volgorde te betrappen zijn. Daarover hebben dan ook in de loop van de tijd de nodige taalkundigen van diverse pluimage (ook in de taalkunde is er sprake van geloofsrichtingen en 'afgescheidenen') hun zegje gedaan. Zo is er recentelijk nog beargumenteerd dat de keuze tussen die twee volgordes te maken heeft met ritmische factoren van de zin in kwestie (in iedere taalgebruiker steekt iets van een Engel Reinhoudt kennelijk). Ook is beweerd dat er met de twee volgordes toch een, zij het miniem en vaak niet of nauwelijks waar te nemen verschil in betekenis gepaard zou gaan. Als dat zo is, zou er dus van een taalkundig gezien heel normaal verschijnsel sprake zijn en dus eigenlijk niks aan de hand. Maar overtuigd daarvan ben ik niet. Hier is volgens mij het geloof sterker dan de feiten, want nogmaals: ik vermag echt niet in te zien in welk betekenisopzicht de (a)-zinnen hierboven zouden verschillen van de (b)-zinnen. Weer andere deskundigen houden het erop dat de keuze van de ene of de andere volgorde afhangt van de vraag waarop een bepaalde spreker de nadruk wil leggen in zijn zin, dus van wat genoemd wordt de informatiestructuur van een zin. Een goed gedocumenteerd feit van het Nederlands is dat de belangrijkste informatie van een zin bij voorkeur zo ver mogelijk achteraan in die zin gezet wordt. De nog niet zo lang geleden verschenen tweede druk van de Algemene Nederlandse Spraakkunst wijdt een heel hoofdstuk aan dit en verwante verschijnselen. Ik geef één voorbeeld. Als iemand zegt: De Sturmen stammen van Veere, is het belangrijkste wat hij wil meedelen dat de genoemde familie van Veere stamt en niet bij voorbeeld van Colijn. Zegt die iemand daarentegen: Uit Veere stammen de Sturmendan gaat het hem/haar er vooral om mee te delen dat uit de genoemde plaats de Sturmen stammen en andere families, laat ons zeggen bij voorbeeld die van Moerman, niet. Dit feit over de informatiestructuur van Nederlandse zinnen kun je natuurlijk in verband brengen met de twee volgordes bij de voltooide tijd: 3

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2000 | | pagina 5