toonbank. 'Laat maar doenzei ik wat afwezig, waarop zij meteen een bestelformulier begon in te vullen. Eigen schuld. In de beschreven situatie kon ik niet ongestraft de direct aan het Zeeuws ontleende uitdrukking gebruiken, maar had ik het algemenere Laat maar zitten moeten gebruiken, of nog beter, gelet o.a. op het parket op de vloer, het nog formelere: Nee, dank u wel. Vaak is er in de betreffende sociolinguïstische literatuur al op gewezen dat dat verschil in spreekstijlen zich ook openbaart in zgn. 'code-wisselingen': daarmee wordt gedoeld op taalgebruik waarbij een spreker in één zin of langere uitspraak bewust of onbewust van de ene spreekstijl op een andere overschakelt. Dat kan tot vermakelijke anekdotes leiden. Zo vertelde mijn moeder graag het verhaal dat zij zich eens in een kerkdienst te Colijnsplaat onder het gehoor bevond van een plaatselijke ouderling die een preek voorlas dewelke handelde over de gelijkenis van de herder die een afgedwaald lam weer terug bij de kudde brengt. Geheel opgenomen in zijn verhaal zei de ouderling daarbij op een gegeven moment: 'De herder legde het schaapje van zijn ene schouder op zijn andere schoere'. Hieruit wordt ook duidelijk dat het spreken in een formele spreekstijl voor veel mensen veel inspanning kost die niet altijd vol te houden is. Goed waarneembaar is dit verschil in spreekstijlen ook als mensen proberen te laten merken dat ze weten hoe het hoort door netjes, dus formeel, te praten en daarbij regelrechte fouten maken (wat van de ouderling niet gezegd kan worden: schoere was in een van zijn spreekstijlen een normaal woord. schouder in een andere). Het bekendste voorbeeld voor Zeeuwen van het soort fouten waar het hier om gaat, is het 'vlijg-op-de-spijgel-effect: je weet als Zeeuw dat als je wilt laten merken datje niet van de straat bent, je in bepaalde gesprekssituaties bepaalde ie 's door een ij moet vervangen: bij de dokter heb je dan bij voorbeeld ineens niet meer 'pien in je lief', maar 'pijn in je lijf (of nog beter 'je lichaam'). Deze kennis leidt er dan makkelijk toe dat je bij voorbeeld in een deftige slagerij om 'een ons bijf' vraagt. Je spreekt dan correcter dan correct als het ware en daarom noemen taalkundigen dergelijke fouten 'hypercorrecties'. Niet uitgesloten is (ik durf er wel wat onder te verwedden) dat de ouderling van zonet niet sprak over 'een herder' maar over 'een gerder'; dan was dat ook zo'n hypercorrectie: hij wist dat hij bij het voorlezen van een preek bepaalde h's in een g moet veranderen (Hod moet God worden), maar daarbij was hij dan iets te ijverig, roomser dan de Paus als het ware. Overigens, taalkundigen demonstreren hypercorrecties, net als ik met mijn ouderling, altijd aan voorbeelden van iemand die in plaats van 'plat' 'beschaafd' probeert te praten (want dan kun je nog eens lachen). Ze komen dus steevast aan met spreeksituaties waarin 'beschaafd' correct is. Maar andersom komt net zo goed voor. Zo heb ik een keer een allochtoon die zijn best deed om Zeeuw onder de Zeeuwen te spelen, op de jachthaven van Goes horen zeggen dat een bepaald touw 'nog op de stieger lag'. Dat was duidelijk hypercorrect Zeeuws en toen konden wij eens lachen. Interessant is nu dat Sassen in zijn artikel laat zien dat ook de keuze voor de ene dan wel de andere volgorde bij voltooide tijden in verband staat met verschillende spreekstijlen, waarbij de algemene tendens volgens hem is dat de volgorde van de (a)-zinnen (de endogene dus) vooral voorkomt in informele spreekstijlen en de exogene van de (b)-zinnen in meer formele stijlen. De volgorde van de (a)-zinnen staat volgens Sassen grosso modo tot die van de (b-)zinnen als natuurlijke taal tot taal gekenmerkt door 'vormcultuur'. Hij is daarachter gekomen door eenvoudig het voorkomen van beide volgordes in allerlei geschriften te tellen (taalkunde is helemaal niet zo'n moeilijk vak). Daarbij heeft hij opvallende en vermakelijke dingen vast kunnen stellen. Zo kun je volgens hem in een en dezelfde roman zowel passages met bijna uitsluitend de exogene volgorde ((b)-zinnen) aantreffen en passages met veel endogene volgorde. Bij de eerste passages handelt het dan bij voorbeeld om beschrijvingen, bij de tweede om de weergave van dialogen tussen 'gewone' mensen. De Statenbijbel heeft Sassen ook doorgevlooid (wat een Godsvrucht!) en die heeft, hoewel toch bekend om zijn uiterst formele stijl merkwaardigerwijs voor 94% de normaal in informeel taalgebruik voorkomende endogene volgorde. Hoe zou dat nu toch komen? Sassen zegt daar niks over. Leuk is ook dat de beroemde Johan Huizinga 5

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2000 | | pagina 7