blijkens het telwerk van Sassen in zijn publicaties begon met heel veel exogene volgordes (87,5 om
in de loop der jaren steeds meer over te schakelen op de andere.
Maar het leukste (en overtuigendste) vind ik dat Sassen laat zien dat bij de keuze van de ene of de
andere volgorde ook hypercorrecties in bovengenoemde zin voorkomen. Zo kun je wel eens lezen of
horen een zin als: Ik ben blij dat ik na de oorlog ben geboren. Op het eerste gehoor klinkt die zin als
een belletje en daarbij ook nog heel 'netjes' want hij vertoont in de bijzin de formele volgorde: eerst
het hulpwerkwoord en dan het voltooid deelwoord. Maar bij enig nadenken wordt duidelijk dat die zin
zo fout is als ie lang is. Geboren lijkt wel op een voltooid deelwoord als gehoord en geweestmaar kan
dat helemaal niet zijn want het Nederlands heeft weliswaar een werkwoord boren, maar daar heeft
geboren niks mee te maken, het voltooid deelwoord daarvan is geboord. In feite is geboren dan ook een
bijvoeglijk naamwoord net zoals bij voorbeeld het woord jarig. En is in die zin is dan ook helemaal
geen hulpwerkwoord van tijd maar een koppelwerkwoord. De betreffende zin is dus in feite net zo
ongrammaticaal als de zin Ik ben blij dat ik in de zomer ben jarig, alleen merk je dat niet zo. Zinnen
als die met geboren zijn dus zonder twijfel hypercorrect en maken duidelijk dat taalgebruikers de twee
volgordes bij voltooide tijden in verband brengen met verschillende spreekstijlen. Niet onvermeld laten
hierbij wil ik dat Sassen zich op dit laatste punt baseert op een ouder opstel van de taalkundige Prof.
Michels. Een hooggeleerde dus, die bij dit soort hypercorrecties maar al te goed moet hebben geweten
hoe de vork in de steel zit, anders had hij er niet over kunnen schrijven. Niettemin betrapt Sassen hem
in een ander opstel op precies zo'n hypercorrectie, waar Michels schrijft: '...dat er in de vrouwen zo
een weergaloze schoonheid is gelegen' (Michels schreef ook over andere dingen dan taal). Als men het
op een voltooid deelwoord lijkende gelegen vervangt door een onvervalst bijvoeglijk naamwoord als
bij voorbeeld aanwezig, wordt direct duidelijk dat deze zin ernaast is.
Ook uit mijn eigen praktijk als taalgebruiker is me duidelijk geworden dat de keuze van de ene
volgorde of de andere iets met verschillen in spreekstijl te doen heeft. Zo is het me herhaaldelijk
overkomen dat ik overdag in de baas zijn tijd iets had geschreven dat voor officiële publicatie bestemd
was. Als ik dan 's avonds thuis, onderuitgezakt in een luie stoel, borreltje bij de hand nog eens op het
gemak overlas wat ik zo alles bij elkaar verzonnen had, dan gebeurde het steevast dat ik de volgorde
van de (b)-zinnen die ik tegenkwam, ging doorstrepen en veranderen in de volgorde van de (a)-zinnen,
dan liepen de betreffende zinnen naar mijn gevoel beter en kon ik er meer van genieten.
Toch had en heeft dat niet alleen te maken met de huiselijke en dus informele sfeer waarin ik mij op
zulke momenten bevond, maar ook alles met het feit dat niet het Standaardnederlands maar het Zeeuws
mijn eigenlijke moedertaal is die me net als mijn ouwe slobbertrui nu eenmaal veel lekkerder zit dan
een driedelig grijs. Want wat er ook zij van de hierboven genoemde en nog andere factoren die het
gebruik van de beide volgordes mogelijk mede bepalen, als iets als een paal boven de Zeeuwse stromen
staat dan wel dat dat gebruik ook regionaal bepaald is. Het gaat hier met andere woorden ook om een
syntactisch kenmerk (en dus het hart) van Nederlandse dialecten! Dat wil dus zeggen: ritme,
betekenisverschil, informatieverschil, grotere en kleinere gaten, (in)formele spreekstijlen, het kan
allemaal wel waar zijn, maar het water van de zee wast niet af dat in bepaalde dialecten van het
Nederlands maar een van de twee volgordes wordt gehanteerd. Dat is vastgelegd in het in 1953
verschenen proefschrift van de Vlaamse dialectologe mevrouw A. Pauwels.
Pauwels wilde (o.a.) te weten komen in welke streken van het Nederlandse taalgebied welke van de
twee volgordes gebruikt wordt, resp. wordt gebruikt. Daartoe ging ze te werk zoals gebruikelijk is onder
dialectologen bij dit soort onderzoeksvragen en zoals zo meesterlijk (of liever 'mieters') beschreven
wordt in de roman Het Bureau van J.J. Voskuil: ze verstuurde vragenlijsten, zoals die ook de lezers van
Nehalennia steeds weer in de schoot fladderen als ze de nieuwe uitgave van hun lijfblad openslaan.
Daarin vroeg ze bij voorbeeld 'Hoe zegt u in uw dialect: De jongen die gisteren van het dak is gevallen,
is nu dood?' (mevrouw Pauwels was kennelijk niet bepaald wat je noemt een vrolijk type). De
gegevens die ze binnen kreeg tekende ze in op geografische kaarten van het Nederlandse taalgebied.
6