ook fabrieksarbeiders moeten in een gemeenschap leven en hierin ontwikkelden zich onvermijdelijk nieuwe tradities, men mag gerust zeggen, tot verbazing van veel volkskundigen, ook van Meertens zelf. Het was vooral het boek Neue Siedlungen van Bausinger. Braun en Schwedt uit 1959 dat hij met de grootste verbazing had gelezen. Dit was een studie naar de sociale relatie en de cultuur in een twintigtal nieuwe nederzettingen in het Zwarte Woud. Hierin zijn. zegt hij, "allerlei verrassende feiten aan het licht gekomen, waaruit o.a. blijkt dat bepaalde zeden en gebruiken zich in de nieuwe omgeving weten te handhaven, maar andere verdwijnen en weer andere wel blijven bestaan, maar een nieuwe functie krijgen. Zo wordt in dit gebied de dracht niet meer gevoeld als een aanwijzing hetzij van groepsverbondenheid, hetzij van standsverschil, maar allereerst als aanduiding van de herkomst uit een bepaalde streek". Meertens voegt daar nog enkele voorbeelden van vergelijkbare cultuurprocessen, onder andere uit de nieuwe IJsselmeerpolders, aan toe om tenslotte te concluderen: "Het is merkwaardig en verheugend te constateren dat dit alles zich al in betrekkelijk weinige jaren begint af te tekenen". In de daarop volgende jaren zestig worden de theoretische concepten van de volkskunde fundamenteel ter discussie gesteld, in Duitsland wel te verstaan. Het is vooral Hermann Bausinger, hoogleraar volkskunde aan de universiteit in Tübingen, die met zijn leerlingen de volkskunde een nieuw gezicht geven.11 De concepten van het volk, de volksaard en de continuïteit van de volkscultuur worden er op beredeneerde wijze radicaal over boord gegooid. De volkskunde wordt geher definieerd als een cultuurwetenschap die onderzoekt hoe mensen met cultuur omgaan, welke betekenissen cultuur voor ze heeft, welke betekenissen zij aan cultuur toekennen en hoe cultuur verandert onder invloed van maatschappelijke factoren, zoals bijvoorbeeld toerisme, media, migratie en commercie. Of een cultuurverschijnsel een oude traditie of een modeverschijnsel is, dat speelt in deze benadering helemaal geen rol meer. In Nederland zijn de ideeën van de Tübingers vooral door Voskuil verspreid. De verschuiving van de aandacht van de Nederlandse volksaard naar de biologie van de hedendaagse volkscultuur heeft de blik vrij gemaakt voor nieuwe benaderingen en themagebieden. Terwijl de volkskunde voorheen sterk gefixeerd was op de concrete cultuurverschijnselen, hun vorm. hun oorsprong en verspreiding, interesseert ons tegenwoordig vooral de manier waarop mensen met die cultuurverschijnselen omgaan en er hun eigen symbolische betekenis aan toekennen. We zien dat bijvoorbeeld in het onderzoek naar orale cultuur. Dit was vroeger sterk gericht op de traditionele genres van sprookje, sage en ballade-achtig lied, maar heeft tegenwoordig vooral ook interesse voor de manier waarop mensen zich allerlei vormen van orale cultuur, niet alleen sprookjes en sagen, eigen maken, welke waarde ze er zelf aan toekennen en hoe ze die in hun sociale omgeving voor hun eigen behoeften inzetten. Ook wordt gekeken naar hoe het klassieke arsenaal van liederen en verhalen door literatoren wordt bewerkt, door de commercie wordt geëxploiteerd en via de moderne media en sprookjesparken onder het grote publiek wordt verspreid.12 De Paasvuren te Holten De nieuwe aandacht voor de betekenisgeving van cultuurverschijnselen door mensen leidt ook tot een nieuwe kijk op oude feesten. Dat heb ik zelf ervaren bij een 8 GEWOON EN TOCH BIJZONDER

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2000 | | pagina 10