Iedere streekdracht kende in de negentiende en twintigste eeuw een rouwvariant.
Deze werd gedragen tijdens een begrafenis en door naaste verwanten ook daarna nog
gedurende een vast omschreven rouwperiode, waarvan de lengte varieerde met de
graad van verwantschap. De bedoeling was hiermee aan te geven dat de drager
onlangs een verlies had geleden en dus voor extra steun in aanmerking kwam. Ook
symboliseerde de rouwdracht dat de drager tijdelijk niet aan alle aspecten van het
openbare leven deelnam. De rouwdracht was altijd eenvoudiger van garnering en
gedekter van kleur (vaak zwart) dan de gewone dracht.
Waarom en hoe de streekdracht verdween
Inmiddels is duidelijk geworden dat de streekdracht grote betekenis had voor de
dragers ervan. Toch is deze in de meeste plaatsen verdwenen en in de resterende
bastions op zijn retour. Als reden daarvoor wordt door (ex-)streekdrachtdragers vaak
verwezen naar praktische omstandigheden, zoals de stagnerende aanvoer van
materialen tijdens de wereldoorlogen, de introductie van vervoermiddelen als de fiets
en de bus en de beschikbaarheid van goedkope, comfortabeler confectiekleding. Naar
mijn mening zijn deze factoren eerder aangegrepen als aanleiding om van
streekdracht over te stappen op burgerkleding dan de eigenlijke oorzaak daarvan. Het
is inderdaad lastig fietsen met een omvangrijke streekdrachtmuts op je hoofd, maar
dat geldt eveneens voor sommige burgermodes, zoals de strakke kokerrok. Bovendien
hebben de streekdrachten in het verleden steeds de flexibiliteit getoond nieuwe
materialen te omhelzen als men dat wenselijk achtte. Dus waarom zou dat niet hebben
kunnen gebeuren tijdens de wereldoorlogen? De beschikbaarheid van een alternatief
in de vorm van confectiekleding is nog geen reden deze dan ook maar de voorkeur te
geven boven de streekdracht. Confectiekleding was weliswaar inderdaad goedkoper
dan streekdracht, maar ging veel minder lang mee.
De eigenlijke oorzaak van het verval van de streekdracht is dat men steeds minder
belang ging hechten aan het lidmaatschap van collectiviteiten als de
dorpsgemeenschap, de stand en de geloofsgemeenschap. Door de stijging van de
welvaart, de introductie van verzekeringen en sociale zekerheid, de opkomst van
nieuwe beroepen en de toegenomen mobiliteit was men veel minder op de directe
leefgemeenschap aangewezen. Men voelde dan ook niet langer de behoefte direct
herkenbaar te zijn als lid daarvan. Daar kwam nog bij dat met het verlaten van de
dracht door steeds meer plaatsen en sociale lagen daarbinnen, de dracht de negatieve
connotatie kreeg van ouderwets en boers. Wie de dracht trouw bleef, liep daarmee het
risico van statusverlies. Dat hardop zeggen was echter moeilijk in verband met de
sociale controle en de verwevenheid tussen de eigen identiteit en de dracht. Je kon
toch maar niet openlijk jezelf en je dorps- of standgenoten afvallen? Vandaar dat men
praktische omstandigheden als oorzaak aanmerkte. Op Walcheren wordt vaak
verwezen naar de evacuaties tijdens de Tweede Wereldoorlog en de Watersnoodramp
als oorzaak van het verdwijnen van de dracht. Deze zijn echter eerder aanleiding. In
de opvanggemeenten kon men de dracht eerder als een last ervaren, omdat men
daarmee afweek van de kleding van de anderen. Bovendien was op dat moment de
sociale controle minder sterk. Inwoners van Walcheren waren immers verspreid over
meerdere plaatsen. De evacuaties boden dus de mogelijkheid zonder gezichtsverlies
en vervelende kritiek over te stappen op burgerkleding. De mannendracht was
bovendien tevoren al op zijn retour.
20
GEWOON EN TOCH BIJZONDER