Het afleggen van de dracht ten gunste van burgerkleding kende overal een vaste
volgorde. Deze was gebonden aan stand, sekse en leeftijdscategorie. Om te beginnen
liep de elite hierin altijd voorop, omdat deze sociale laag het eerste de mogelijkheden
kreeg de afhankelijkheid van de leefgemeenschap te ontstijgen. In de meeste plaatsen
was zij al in de eerste helft van de negentiende eeuw op modekleding overgegaan.
Daarna volgden de meer gegoede middenstanders en ambachtslieden. In Zeeland was
onder de tot nu toe genoemde standen, zeker in de steden, de dracht tegen 1880 al
vergeten. Weer wat later legden kleine winkeliers en ambachtslieden de dracht af.
Boeren en vissers bleven de dracht vaak tot diep in de twintigste eeuw trouw, omdat
zij het langst afhankelijk bleven van hun plaats- en standgenoten. Mannen keerden in
alle standen de dracht eerder de rug toe dan vrouwen. Vrouwen waren meer aan huis
gebonden en sterker aangewezen op de directe leefgemeenschap. Tenslotte waren
jongvolwassenen steeds de eersten om uit de dracht te gaan. Zoals zij eerder steeds het
voortouw namen bij de introductie van nieuwe modes in de streekdracht, bewezen zij
ook in dit proces hun dadendrang. Als zijzelf eenmaal de stap genomen hadden,
kleedden zij ook hun kinderen niet meer in de dracht, zodat vervolgens de
kinderdracht verdween. Ouderen hielden het langste vast aan hun dracht en bleven die
STREEKDRACHTEN EN IDENTITEIT
Vrouwendracht van Schou-
wen-Duiveland, moderne
jurk gecombineerd met een
Schouwse muts en een
modern hoedje Foto ZA,
HTA Middelburg nr. B
439).
21