in veel gevallen trouw tot hun dood. De uitkomst van dit proces is dat waar nog streekdracht wordt gedragen, de draagsters vooral oudere vrouwen uit de boeren- of vissersbevolking zijn. In Zeeland was de volledige dracht (mannen-, vrouwen- en kinderdacht) in 1916 nog alleen te vinden onder de boeren en vissers van Walcheren, Zuid-Beveland en oostelijk Zeeuws-Vlaanderen. Op Zuid-Beveland waren er toen echter al jonge boeren die in confectiekleding gehuld gingen. In noordelijk Zeeland droegen toen alleen nog vrouwen uit deze standen streekdracht, meestal alleen de muts. De overstap van streekdracht naar burgerkleding geschiedde in veel plaatsen niet van de ene dag op de andere, maar kende een tussenstadium. Zo combineerden vrouwen uit de elite, de rijke boerenstand en de gegoede burgerij vaak nog enige tijd modejaponnen met de hoofdbedekking uit de streekdracht. omdat deze laatste zo'n belangrijk statussymbool was dat zij er geen afstand van wilden doen. Op Schouwen- Duiveland bijvoorbeeld kleedde de welvarende boerin zich rond 1855 naar de Franse mode, op haar muts na. In sommige plaatsen stond op de streekdrachtmuts met toebehoren dan weer een stads hoedje, wat een vreemd beeld opleverde. Zo droegen vrouwen op Walcheren tussen 1840 en 1880 een kaphoedje van fijn stro op haar muts, een regionale versie van stadse modehoedjes uit de Biedermeiertijd. Conclusie De dragers van streekdracht lieten in hun dracht zien wie zij waren. De dracht was verweven met hun identiteit als inwoner van een bepaalde plaats of regio, als lid van een bepaalde stand, geloofsgemeenschap, sekse en leeftijdscategorie en in mindere mate als individu. Daarin lag de grote betekenis die de streekdracht voor hen had. Naarmate men minder sterk op de directe leefgemeenschap was aangewezen door economische ontwikkelingen en de toenemende mogelijkheden voor sociale en geografische mobiliteit boette de betekenis van streekdracht aan belang in en stapte men over op burgerkleding. Deze veranderingen waren het eerst voelbaar bij de elite, daarna bij de middenstand en als laatste bij boeren en vissers. Mannen oriënteerden zich eerder buiten de directe leefgemeenschap dan vrouwen en keerden daarom de dracht eerder volledig de rug toe. Jongvolwassenen waren altijd al. en ook in dit opzicht, eerder geneigd tot vernieuwing en namen daarmee het voortouw in het afleggen van de dracht. Automatisch volgden hun kinderen, terwijl ouderen de dracht vaak tot de dood trouw bleven. Tot besluit: streekdracht als onderwerp voor (regionaal) historisch onderzoek Streekdracht vormt een interessant en veelzijdig terrein voor historisch onderzoek. Mijn eigen interesse is, zoals uit bovenstaand betoog duidelijk wordt, vooral uitgegaan naar de sociaal-culturele en mentale aspecten. In de streekdracht weerspiegelen zich de sociale ordening en de waarden en normen van een regionale en/of plaatselijke leefgemeenschap. Met streekdracht als ingang kun je dus veel te weten komen over hoe mensen leefden en met elkaar omgingen, hoe zij zichzelf en anderen definieerden en welke maatstaven zij daarbij aanlegden. Er zijn echter meerdere invalshoeken van waar uit de historicus streekdrachten kan bestuderen. Wie meer voelt voor een kunsthistorische vraagstelling kan bijvoorbeeld kijken naar ontwikkelingen binnen de drachten, de relaties tussen streekdrachten en modekleding of het gebruik van afbeeldingen van de drachten binnen de reclame of de spotprent. 22 GEWOON EN TOCH BIJZONDER

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2000 | | pagina 24