konden schrijven; wie zou zich er voor interesseren? Maar stel eens dat het dagboek van zo'n bewoner vandaag de dag ontdekt werd. Dat zou toch sensatie zijn; het dagboek van een doodgewone weesjongen uit 1800, dat zou pas bijzonder zijn! Goed, dat zijn dagdromen. De realiteit is dat we alleen beschikken over die officiële bronnen. En dat is te weinig, want het verhaal van mensen uit alle sociale lagen van de samenleving behoort onderdeel te zijn van ons collectief geheugen. Het wordt dus voor de goedwillende onderzoeker een zaak van tussen de regels doorlezen en interpreteren. Voor de 19e eeuw en de eeuwen daarvoor valt daar niets meer aan te veranderen. Ooggetuigen Maar voor onze eeuw ligt het anders. Want er leven nog gewone Zeeuwen die ooggetuige waren! En nu kom ik terug bij mijn vader. Want hij was het die me al vroeg deed beseffen dat er niet één geschiedenis is, maar verschillende. Hij leerde me op een andere manier naar vroeger te kijken dan ik op school leerde. Dat koste hem geen moeite, want het was gewoon het perspectief van waaruit hij z'n leven lang tegen de wereld had aangekeken, had móeten aankijken. Ik herinner me hoe ik ooit thuis kwam uit de middelbare school met enthousiaste verhalen over de piramiden in Egypte. Hij vroeg of ze op school ook verteld hadden wie al die enorme stenen hadden opgestapeld (ja, slaven). En of ik me wel eens had afgevraagd hoe die slaven over die piramiden had gedacht... Hij vond die piramiden monumenten van grootheidswaan, die bovendien duizenden mensenlevens hadden gekost. Zó moest je er volgens hem naar kijken. Ha maar', praatte ik mijn leraar na, 'dat gebeurde toch heel lang geleden en er was daar toen toch een heel andere cultuur...'. En ik zie nóg z'n reactie; het schampere lachje dat ik zo van hem kende: 'Cultuur...! En jij denkt dat die slaven het daarom niet erg vonden, omdat ze in die cultuur leefden? Wat een onzin! Het was toch hun cultuur helemaal niet, maar de cultuur van de Hoge Heren!' Op zo'n moment realiseerde ik me hoe verbonden hij zich voelde met die slaven. En hoe zijn eigen leven werd verziekt door 'de cultuur' van onze samenleving. Hoe vaak hoorde ik hem niet cynisch zeggen (na de zoveelste vernedering die hij had moeten slikken) dat hij 'toch maar een koelie' was. Later drong pas goed tot me door dat die opmerkingen niet voortkwamen uit zijn puur persoonlijke minderwaardig heidsgevoel. maar dat een complete bevolkingsgroep hetzelfde perspectief op de samenleving had. Dat 'later' was, toen ik eind jaren '70 tientallen landarbeiders liet vertellen over hun leven. Het bleken zonder uitzondering verhalen met één grondtoon: nooit als volwaardig mens te zijn behandeld. Het was niet zo vreemd dat zij zichzelf soms vergeleken met slaven. Bijvoorbeeld toen ze in de jaren '30 moesten helpen om op St. Philipsland de Abram Wissepolder te bedijken (een van de laatste inpolderingen in onze provincie). Ze werden er heen gestuurd via de werkverschaffing. Als je hun verhalen hoort moet het er daar echt 'Egyptisch' hebben uitgezien; ze liepen er met honderden arbeiders (van Flupland, Tholen, Schouwen-Duiveland, West-Brabant) de hele dag in lange rijen achter hun kruiwagens met slik van het schor naar de dijk in aanbouw te duwen (machines werden niet gebruikt, want dan konden er minder mensen tewerk worden gesteld). Het was vaak guur weer, maar de eerste zes weken was er niet eens een keet om in te 42 GEWOON EN TOCH BIJZONDER

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2000 | | pagina 44