krijgt de strop en 'la feme enfouir sur fossé toute vive', dat wil zeggen de vrouw wordt in een kuil levend begraven.6 Geheel anders van aard waren de putten op de Melkmarkt, de tegenwoordige Groote Markt. Dit waren in tegenstelling tot de vorige, 'echte', bestaande putten. Op de Markt stonden de grote en kleine borne- of waterput. De grote werd gebouwd in 1422-1423 en stond aan de zuidzijde van de Markt. Het was een zeshoekig huisje met een hoog oplopend schaliedak, bekroond met een vergulde spil en weerhaan. Onder het dak bevond zich een omvangrijk houtwerk, de zogenaamde galg, waarmee men zes emmers tegelijk kon bedienen. In de kleine borneput, aan de noordzijde van de Markt, beschikte men over een heel wat kleinere galg en moest men het doen met slechts één emmer. In 1629 is nog slechts sprake van 'den put op de marct', waarmee blijkens latere afbeeldingen de grote waterput of 'Steenput' moet zijn bedoeld. De kleine bronput is dus voor dit jaar verdwenen.7 Een andere bomepitte wordt genoemd in een verkoopacte van het Sluise Observantenklooster, gedagtekend 23 november 1579. Dit klooster lag bij de huidige Kloosterstraat. De waterput lag op het noordelijke kloosterterrein. Tot het klooster behoorden onder andere ook een vijver, een brouwerij en een 'halfbraupit'.8 Van een put is eveneens sprake aan de zuidoostkant van Sluis, nabij de huidige R.K.-kerk. Hier lag de Minneput, ook oostwaterschapput, oude oostwaterput of gewedde genaamd, waar paarden gedrenkt werden.9 Een publicatie van het stadsbestuur van 12 mei 1605, bevat enige gegevens over stortputten. In de publicatie staat een aantal maatregelen die afgekondigd werden om de verspreiding van pest tegen te gaan. Zo wordt voorgeschreven dat vuilnis en kleren van pestlijders afgevoerd dienen te worden naar de 'diepste putten' en wel op vier locaties. Genoemd worden de putten aan de Westpoort, 'daar voormaals de zoutkeeten gestaan hebben'. Verder zijn er één of meer stortputten bij de destijds vervallen Onze Vrouwekerk. Als derde locatie wordt gegeven de leemput aan de Oostpoort. En tot slot konden 'vuiligheid, asch, klederen of lunderen' (luiers?, wasgoed?) van een ieder 'zittende in de pest' gegooid worden in de putten bij de St.-Jansdam aan het Pas, dat Sluis verbond met het Zwin. Al deze plaatsen lagen verspreid aan de rand van of liever, buiten het bewoonde stadsareaal: 'verre wezende van andere huizen en woonsteden'. De laatstgenoemde locatie is waarschijnlijk ingegeven door de opvatting dat ziekten zich via de lucht zouden verspreiden. De putten bij de St.- Jansdam lagen namelijk aan het water waar vanuit zee (vaak) een de lucht zuiverende wind woei.10 Als laatste een tekst uit de coutumes van Sluis van 1629. Deze verordonneren welsprekend dat hel 'niement is geoorlooft eenige putten, privaten, ovens, stovens koe-stallen ofte verkenskotten (op een zodanige plaats) te setten ofte maken dat de met de buren gemeenschappelijke muur, timmerwerk of iets dergelijks soude moghen schadeluijden, op pene 't selve te moeten weeren, en de schade daer bij ghekomen te beteren ter ordonnatie vande wet.'" Pene is straf, verdere toelichting overbodig. Een paar passages spreken niet expliciet over putten of kuilen, maar alluderen er in de verte wel op; althans in algemene zin. In de keure van de vis(ver)kopers van 29 december 1380 bijvoorbeeld. Deze verbiedt de verkoop van stinkende vis. Een visverkoper in overtreding dient deze zo spoedig mogelijk 'te nieute doen, eist delven, acken of andersins', dat wil zeggen te vernietigen, te begraven of te verhakken. Bovendien kreeg hij nog een boete van 20 schellingen parisis.12 Het voorschrift wordt bevestigd in de vernieuwde keure van 1441, in ongeveer dezelfde bewoordingen: 'die stinckende visch zoude men delven'. De boete is nu weliswaar teruggebracht tot 10 schellingen parisis. maar daar staat tegenover dat iedereen die de stinkende vis gekocht heeft, zijn geld terug behoort te krijgen; uiteraard van de visverkoper in overtreding: 'ende waert dat yement eenighen stinckende visch gecocht hadde ende dat (aan het bevoegde ambachtsbestuur) kenlic maken mochte binden zelve daghe. dat men hem stappans zijn ghelt weder doe gheven, ende de boete innen up ten vercoopere'. Stappans wil zeggen op staande voet, onmiddellijk. 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2000 | | pagina 15