op de wagenAaïse. De knecht op de wagen pakte de zak op zijn knieën en legde hem op de wagen. In maart werd de tarwe met de kapmachine bewerkt, met erachter een lichte egge. De zaaimachine kon omgebouwd worden tot een wiedmachine door de zaaibak en de zaaipijpen te verwijderen en te vervangen door het wiedapparaat. In het tarweperceel kon ook klaver (eventueel voor groenbemesting) worden ingezaaid. Dit is maar klein zaad, dat niet met een zaaikleed maar uit een pan of schotel werd gestrooid. Het is vakwerk om het zaad gelijkmatig te verdelen. Na het zaaien van de klaver kwam er geen paard of machine meer in de tarwe tot de oogsttijd. Ondertussen werden stikstofmeststoffen gestrooid, meestal chilisalpeter (zout). Dit zout was hygroscopisch: het trok vocht aan en klontte tot grote kluiten. Voor het strooien moest dat gezeefd (gezift) worden. Het werd op de vloer uitgestort en met een schop boven op een schuin gezette zoutzifte gegooid. Met het naar beneden schuiven viel het losse zout door de zifte en de bonken ervoor; die werden met een platte houten hamer bööthamerstuk geslagen. Als dit alles gebeurd was begon men met de onkruidbestrijding. De arbeiders gingen met de kappers Couwêêlennaar de akker. Hun vrouwen gingen vaak mee en als er geen paardenwerk was, de knechten ook. Op een lange rij begonnen ze te wieden: eerst de vaste arbeiders, dan de losse arbeiders, de vrouwen, en helemaal rechts in de rij de knechten en de koeienwachter. Op de boerderij van de familie Dekker bestond de rij uit 10 tot 15 personen. De oudste arbeider (niet de oudste in jaren maar degene met de meeste ervaring werd bedoeld) was de baas: hij regelde de begintijden, de schafturen en gaf 's middags en 's avonds het stopteken. Al waren de knechten de zoon van de boer, dat maakte niets uit, de oudste arbeider had met alle werkzaamheden de leiding. De boer regelde het arbeiderswerk met de oudste arbeider en het werk van de knechten met de oudste knecht. Het woord voorman kende men nog niet. Alle gewassen kregen een beurt. Het vlas wieden moest met schrepel of mes gebeuren; men kroop dan over het land. De verzorging van de bieten werd uitbesteed aan de arbeiders, het werd per gemet betaald. Ieder gezin werkte op het aangenomen perceel: eerst doorslaan, daarna dunnen en twee keer kappen. Als het graan te lang was om te kappen en de vroege oogst nog niet was begonnen, trokken de mensen het onkruid met de hand uit; om uitzaaien te voorkomen verzamelden ze het om het zo mogelijk te verbranden. Na dit laatste werk werd het tarweveld met rust gelaten tot de oogsttijd, half augustus. Het personeel van de boer derij, hier overigens bij het aardappelrooien; met spa en lichte pet de oudste arbeider. 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2001 | | pagina 19