De tarweoogst De tarwe werd geoogst in de maand augustus. Eind juli begint de tarwe te kleuren van groen naar geel. De aren, die eerst recht naar boven wezen, beginnen meer te buigen en de oogst kan beginnen. Het graan werd vroeger met de sikkel gesneden. Van de halmen maakte men banden waarop de gesneden tarwe gelegd werd. Tegen de avond werden de bundels tot schoven gebonden en gestuikt. Vanaf ongeveer 1925 werd op de boerderij het graan gemaaid met de zelfbinder/graanmaaier. Stuiken ging als volgt: onder iedere arm namen de mannen een schoof, de eerste twee zetten ze rechtop, de andere plaatsten ze wat schuin, stevig in de stoppels. Een stuik bestond uit tien schoven; de stuiken werden in rijen gezet. Het vrijgekomen land kon geploegd worden (gestoppeld), terwijl de tarwe in de stuik kon narij pen. De boer controleerde de tarwe en als hij die rijp en droog genoeg vond, nam hij het besluit 's middags te gaan mennen (oogsten). De eerste knecht en de oudste arbeider werden op de hoogte gebracht. Al het personeel ging een uur eerder naar huis om alles gereed te maken: de wagens werden naar buiten gereden, de laadhouten en voorladder bevestigd, een menreep aan het achterschof een hooivork voor de vorker op de wagen van de eerste knecht. Na het eten spande de grote knecht eerst de paarden aan. Hoe druk het ook was, de paarden werden eerst zorgvuldig gekamd en geborsteld. Dat gebeurde twee maal per dag: het was noodzakelijk omdat door het zweten anders de huid stuk zou schuren door het tuig. Om twaalf uur stond de grote knecht met paarden en menwagen en de hooivork voor de vorker bij de eerste stuik om te beginnen. Eerst werd de wagenbak gevuld met schoven, dan vier of vijf lagen op de laadhouten, daarop een dubbel vulsel om de schoven goed vast te leggen. De menreep moest erover getrokken worden en vastgesjord. De tweede en derde knecht stonden al op hun beurt te wachten: men werkte in de regel met drie spannen. Als het perceel ver van het woonerf verwijderd was soms zelfs met vier. Als de knecht met zijn geladen wagen bij de schuur kwam, hadden de arbeiders daar alles in gereedheid gebracht: de mendeuren open, de dorsvloer leeg, de tasruimte (winkel) van een strolaag voorzien. Was de volle wagen binnen, dan maakte de knecht de menreep los en gooide die achter de wagen. Met een hooivork mikte hij de schoven één voor één in de tasruimte. De eerste toesmakker prikte de schoven op met een vork en gooide ze naar de tweede toesmakker, die ze vervolgens naar de tasser gooide, die de schoven met de hand op hun plaats legde. De tweede toesmakker had het minder zwaar dan de eerste; als de tasser namelijk van voren bezig was liep de 16

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2001 | | pagina 20