Tarwe dorsen Wanneer het landwerk klaar was - de suikerbieten geleverd, de wintertarwe gezaaid, het land op wintervoor geploegd en geript, sloten gekuist - dan kwam het winterwerk, ongeveer half december.De arbeiders deden ook wat buiten, troenken kappen voor musters en afmaakpalen staokendoornhagen knippen en dichtvlechten. Een paar knechten verzorgden het vee in de stal. De hoofdmoot van het winterwerk was het dorsen van de oogst. Dat duurde soms van december tot maart. De dorsvloer werd vrijgemaakt, de mendeuren opengezet op die kant, waar de wind niet op stond. Het stof kon dan naar buiten en er was licht op de dorsvloer. De schoven werden van boven de tassen naar beneden gegooid en daar opgestapeld, zoveel als men op een dag kon verwerken. Een man sloeg de schoven uiteen op een geselsteen; hij droeg een leren schort. Een of twee mannen maakten de schoven los en dorsten die met een dorsvlegel vluieTwee of vier schoven werden gespreid, eerst de ene kant gedorst, dan met de vluiestok gekeerd, waarna de andere kant aan de beurt was. Van het stro werd een band gemaakt. Het gedorste stro langs de benen opgescharreld, zodat het graan eruit viel; erna bond men van twee schoven een bos stro die in een lege tas werd opgestapeld. Veel stro gebruikte men voor het vee. Het overige werd verkocht, veelal aan Belgen, die met paarden en wagens het stro kwamen ophalen. Het dorsen was vakwerk en moest in tempo gebeuren, vooral als er twee of drie man tegelijk bezig waren. Vanuit de woning, zelfs bij de buren kon je horen hoeveel mensen er op de dorsvloer bezig waren, en of het ritme goed was. Het dorsen gebeurde aan een zijde van de dorsvloer. Als er een laag graan lag, werd dat met een houten hark van een meter breed en met tanden van 10 cm lang uitgekamd. De uitgekamde brokkelingen (kuste) waren voor het vee bestemd. Het uitgekamde graan schoof men met een omgekeerde hark met de tanden naar boven (rêve) naar de andere zijde van de dorsvloer, tegen een anderhalve meter hoge houten wand (de puie). Het graan schoonmaken gebeurde meestal op zaterdag: de schooljongens konden dan helpen. De dorsvloer was dan ook schoon en er werd afgerekend met de arbeiders. Ze kregen betaald naar het aantal hectoliters graan dat gedorst was. Naast het gedorste graan zette men de windmolen. Het bovenste deel van de windmolen was een open bak, die iets naar voren helde. Door aan de molen te draaien kreeg die een schokkende beweging, zodat het graan, dat met een houten schep in de bak was gedaan, geleidelijk naar beneden viel. Door draaiende wieken werd wind tegen het vallende graan geblazen, en de lichte strodeeltjes vlogen ver buiten de molen. Dan kwam het lichte graan dat werd opgevangen in een aparte bak. Hei goede, zware graan viel het dichtst bij de molen en werd opgevangen in een bak die aan één kam open was. Het werd aan de kant tegen de puie gegooid. Als het goede graan te veel doppen rond de korrel had. werd het extra gezeefd. Een grote, ronde graanzeef was opgehangen, en werd vakkundig in beweging gebracht; de doppen kwamen dar boven in de zeef en werden eraf geschept. Wanneer het graan voldoende bewerkt was werd het in zakken opgestapeld op de huiskeetzolder of in de schuur op de pijzei (graanzolder). Daarna volgde afrekening met de arbeiders. De opbrengst van tarwe was in het eerste kwart van de twintigste eeuw 20 zakken van 75 kg per gemet, wat neerkomt op 3375 kg per ha. Het verkopen van het graan De boer nam een monster van ongeveer een halve kg graan in een linnen monsterzakje en ging daarmee naar de markt. Woensdagmorgen was het markt in Oostburg en zaterdagmorgen in IJzendijke. Er heerste een gezellige drukte, uit heel de streek kwamen ze samen: boeren, graanhandelaren, veekooplieden, dierenartsen, veecastreurs, handelaren in werktuigen en marktkramers. Notarissen en boekhouder? 18

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2001 | | pagina 22